VVOR 100 jaar – Geschiedenis
Een club van gezelligheid en vriendschap
De geschiedenis van Voetbalvereniging Onésimus
nu: Voetbal Vereniging Oost Rotterdam
(uit: Jubileumboek 75 jaar VVOR)
- “Achter het orgel, dat schuin in de zaal stond.”
De Christelijke Jongemannenvereniging Onésimus werd opgericht in 1866. Het doel van Onésimus was, om het eens oneerbiedig te zeggen: protestante jongeren van de straat te houden. De bijeenkomsten van de vereniging waren gericht op vermaak in eigen kring. Niet alle protestante jongeren hadden dezelfde interesses. Daarom ontstonden binnen Onésimus verschillende ‘onderverenigingen’, zoals de turnvereniging Tenaco, de schaakclub, maar ook de zondagsschool Samuel.
Gevoetbald werd er ook, al voor 1925. Een ongeorganiseerd troepje christelijke jongemannen, sommige met enig talent. Een echte club wou het eerst niet worden. Grotere Kralingse verenigingen haalden de betere spelers weg. De belangstelling was niet altijd even groot. Organisatie was ver te zoeken.
In 1925 werd het serieus. Op een mooie avond in het zaaltje aan de ’s Gravenweg waar Onésimus toen bijeenkwam. Koos Weekhout: “Ik herinner mij, als was het de dag van gisteren, hoe ik op een zaterdagavond met mijn vriend Teun de Graaf, achter het orgel, dat schuin in de zaal stond, een plekje zocht om even rustig te kunnen praten. Wij wilden weer gaan voetballen.”
Een week later was het zover. Een paar kandidaat-voetballers moesten zich terugtrekken omdat hun ouders voetbal zagen “als een zondig bedrijf”. Maar er was een nieuwe club, en die club heette VVO, Voetbal Vereniging Onésimus. Deze naam van drie letters zou de club tot de oorlog behouden.
Mede-oprichter Leo de Leeuw: “Het Algemeen Bestuur van Onésimus verleende een vlotte medewerking en betaalde voor ons de huur voor een terrein aan het oude Toepad, waar later de Marinierskazerne gebouwd zou worden: O, dierbaar plekje grond, waar VVO’s wieg eens stond.” Een mooi veld was het niet. Martien van der Kleij, later: “Het Toepad, dat hobbelige, knobbelige en veel te kleine veld, met zijn eindeloze slootballen, heeft ons toch achteraf bekeken een niet te onderschatten balcontrole geleerd.”
Het eerste elftal van 1925 was een ‘zooitje’. Koos Weekhout: “Van onze elf spelers hadden enkelen een shirt, anderen een broekje. Voetbalschoenen had vrijwel niemand. Bovendien weigerden enige spelers om zich geheel te verkleden, hielden hun overhemd aan en trokken hun voetbalbroekje aan over hun onderbroek. Daaronder zag je dan sokophouders en een paar oude schoenen.” Maar een beetje rommelig, dat maakte niet uit, want VVO was, in de woorden van Koos Weekhout, “niet slechts een voetbalclub, doch bovenal een vriendenclub.”
VVO speelde aanvankelijk alleen onderlinge partijtjes. Leo de Leeuw: “Anderhalve paal, geen deklatten, laat staan netten, krijtlijnen nog nooit van gehoord, prairiegras tot de knieën.” Dat mocht niet te lang duren, beseften de oprichters, want dan zou de club uiteenvallen. Dus besloten ze van VVO een echte club te maken. Leo de Leeuw: “Bestuur en aanvoerder gekozen, lidmaatschapskaarten laten drukken, contributieheffing (15 cent per week) en natuurlijk verplicht costuum en schoenen.”
VVO werd lid van de protestante Christelijke Nederlandse Voetbal Bond, de CNVB. Voetbal was in die jaren nog verzuild. Naast de ‘grote’ KNVB en verschillende onafhankelijke bonden had je protestante, rooms-katholieke en ‘rode’ competities. Er waren zelfs aparte bonden voor kantoorvoetbal!
VVO speelde in de christelijke competitie tegen clubs als Unicum, KDO, Olympia, Odiveo, Velocitas en Eendracht. Eén van de eerste thuiswedstrijden was tegen Poseidon uit IJsselmonde: 0-9. Twee maanden later, veel ervaring rijker en met training in de benen, wist VVO dezelfde tegenstander op 1-1 te houden.
Het was een komen en gaan van leden de eerste jaren. Toch ontstond een vaste kern van ‘echte VVO’ers’. Voetbalvrienden. En ook vrienden buiten het voetbal. Want er was meer dan voetbal. In oktober 1927 schreef Leo de Leeuw: “Een verloren wedstrijd is niet in staat om de goede stemming te verdrijven.”
VVO speelde niet lang op het Toepad. Het volgende terrein was Woudestein. Een hele verbetering. VVO bleef in Kralingen: “Hierdoor werd bijvoorbeeld het verenigingsleven bestendigd. Er werd zodoende een geweldig saamhorigheidsgevoel gekweekt, een vriendenkring geschapen die het grootste geheim is van alles successen op het voetbalveld.” Maar het verblijf op Woudestein was van korte duur. En veel meer terreinen waar je een voetbalveld kon huren waren er in Kralingen niet.
Het volgende complex was dan ook helemaal aan het andere eind van de stad, aan de Abraham van Stolkweg. Daar speelde VVO eindelijk op velden met ‘KNVB-afmetingen’. Maar al gauw verdreef de grote club Xerxes VVO naar de kleinere achterafvelden. En het terrein lag zover van Kralingen vandaan dat de belangstelling van de leden begon af te nemen. Gelukkig duurde de verbanning naar de Abraham van Stolkweg maar een paar jaar. In 1936 verhuisde VVO naar het Langepad. Terug in Kralingen! De club bloeide op.
Op de velden opereerde VVO met wisselend succes. Tot 1928 speelde de club met maar één elftal. In oktober 1927 de eerste verre uitwedstrijd, tegen Excelsior Maassluis. VVO verloor met 3-2, maar het was een eervol verlies. Er was veel publiek en veel belangstelling van de pers. Koos Weekhout maakte twee schitterende doelpunten. “In de Maassluise courant werd hij betiteld als het kanon van Kralingen. Koos trots als een heel koppel pauwen.”
Weekhout herinnerde zich later de aparte sfeer van uitwedstrijden buiten Rotterdam: “.. hoe wij ergens langs de Lek met een muziekcorps werden ingehaald en met vuil, modder en stenen werden uitgeluid.”
VVO speelde buitengewoon goed in wedstrijden om de CJMV-beker. Daarin kwamen christelijke ‘onderverenigingen’ uit Rotterdam en omstreken tegen elkaar uit. Lid van het eerste uur A. Spek, in 1965: “Het waren zware, maar leuke wedstrijden. De eerste beker werd op het Afrikaanderplein gewonnen. Er waren toen nog geen kleedlokalen en wij moesten ons in een kelder van een café verkleden.”
In 1931 behaalde het tweede elftal het eerste clubkampioenschap. In 1932 bracht VVO zijn eerste juniorelftal op de been. Helaas was jeugdvoetbal in die tijd in de regio Rotterdam nog niet zo algemeen. Het juniorelftal werd bij gebrek aan jeugdcompetities ingezet als derde team.
De eerste voorzitter van VVO heette Jan Stapelkamp. Bas van Holst, nog in leven, was zijn opvolger. In 1935 werd Thomas (Tom) Timmers voorzitter. Jo Bruens, samensteller van het maandblad van de club, vatte Timmers’ opvatting over christelijk voetbal als volgt samen: “Als christenjongeren moeten wij ook onze plaats innemen op het gebied van de sport, en niet in ons eigen kringetje blijven ronddraaien.” Een progressieve opvatting voor die tijd. Onder het voorzitterschap van Timmers groeide het ledental van VVOR van 35 naar 70.
Het eerste elftal behaalde in 1937, net terug in Kralingen, zijn eerste kampioenschap. VVO won de laatste wedstrijd tegen Zwaluwen, zoals Martien van der Kleij het later duister zou omschrijven, “door een vooraf gemaakte afspraak onder elkaar, zonder dat er van een systeem sprake was.” Trainers en tactische plannen kende VVO toen nog niet.

1939. Eerste elftal VVO tijdens Pinkstertoernooi in Neerbosch (bij Nijmegen). Staand van links naar rechts: Tom Timmers, Bas van Holst, Jan Stapelkamp, Koos de Jager, Arno de Jager, Tom Lit, Leen Geerling, Martien van der Kleij, Piet Deewendorp. Zittend van links naar rechts: Aad Bots, Aad Sneiders, Jan van der Kleij, Cor van Krimpen.
Martien van der Kleij was in die tijd verreweg de beste speler van de club. Hij werd in 1938 geselecteerd voor het Rotterdamse CNVB-elftal om tegen de Haagse selectie te spelen.
In 1940 was VVO een bloeiende vereniging met vier seniorelftallen en één juniorelftal. Het uitbreken van de oorlog doorbrak de opwaartse lijn. En betekende ook het einde van de christelijke voetbalcompetitie in Nederland. De Duitse overheid vond de organisatie van de sport niet iets wat je aan het particulier initiatief kon overlaten. Samen met de NSLO, de Nationale Stichting ter bevordering van de Lichamelijke Opvoeding, streefden de Duitsers naar ‘eenwording’ van de Nederlandse sport.
Op 31 juli 1940 gingen de ‘oude’ KNVB, de katholieke RKF, de ‘rode’ NASB, de protestante CNVB, de kantoorvoetbalbond en de neutrale bonden samen in de Nederlandse Voetbal Bond, de NVB. Geen andere tak van sport voegde zich zo gemakkelijk naar de eisen van ‘de nieuwe tijd’. De KNVB en de neutrale bonden zagen met de fusie een oude wens in vervulling gaan.
Het bestuur van de CNVB legde zich bij de situatie neer. De leden, de clubs dus, sloten zich bij de NVB aan, als ze tenminste niet ophielden te bestaan. Dat had verstrekkende gevolgen. Opeens moesten ze spelen tegen clubs met andere achtergrond, andere mentaliteit, andere omgangsvormen. En voor VVO betekende het nog meer. In Gelderland speelde in NVB-verband al een club die VVO heette. Dat zou verwarring kunnen wekken. Dus moest VVO haar naam veranderen. De R van Rotterdam kwam erbij. Vanaf 1940 heette de club officieel VVOR, Voetbal Vereniging Onésimus Rotterdam.
- Magere jaren
Voorzitter Thomas Timmers kwam in mei 1940 om het leven bij de bluswerkzaamheden na het bombardement van Rotterdam. Hij raakte bedolven onder het puin van een instortende gevel. Uiteraard ging de viering van het 15-jarig jubileum van de club niet door. Het archief van VVOR overleefde het bombardement wel: in de huizen van Bas van Holst en Jan Stapelkamp. Daarmee was niet gezegd dat dat archief de oorlog ook overleefde. Stapelkamp, een beetje beschaamd, in 1950: “…nu ja, die bronnen, maandbladen en andere oude VVO-papieren, zijn bij mij bezweken aan de brandstoffennood der oorlogs- en naoorlogsjaren.”
In 1941 ging een andere vereniging, VVK, in VVOR op.
Een andere vooroorlogse voorzitter, Henk de Graaff, overleed in 1942 aan een ernstige ziekte. Zijn opvolger dook onder. Van Holst volgde hem op. Een moeilijke tijd brak aan. De club was min of meer stuurloos. En slachtoffer van de tijdsomstandigheden.
De Duitse bezetter plaatste in 1942 luchtafweergeschut op de hockeyvelden aan het Toepad. De NSLO besloot dat de hockeyclubs moesten verhuizen naar het Langepad. Daar speelde VVOR. Voor VVOR bleef niets over dan opnieuw uit te wijken naar de Abraham van Stolkweg. “Ver,” verzuchtte Bas van Holst, “ver van ons dierbaar Kralingen”. En ook ver van moedervereniging Onésimus. Met moeizaam openbaar vervoer… VVOR kwijnde weg.
Het enige wat bleef, christelijke voetbalbond of niet, waren de paas- en pinkstertoernooien van de protestante verenigingen. Cor van Krimpen herinnert zich nog goed het toernooi in Deurne, midden in katholiek Noord-Brabant, in 1943: “We gingen voor de wedstrijd eten bij de spelers van de tegenstander. Allemaal boeren, dus er was vreselijk veel te eten. En wij, stadsjongens, waren dat niet meer gewend. We stonden helemaal volgevreten in het veld en verloren met 7-1.”
Door de oorlogsomstandigheden was er in het seizoen 1944-1945 helemaal geen competitie. Dat wil niet zeggen dat de jongens van VVOR elkaar helemaal niet zagen. Cor van Krimpen: “In het laatste oorlogsjaar was er geen competitie. Maar we kwamen toch nog bij mekaar. Midden in Kralingen speelden we onderlinge partijtjes op een veldje. Een heel stuk van Kralingen was gebombardeerd. We noemden dat ‘in het puin’ voetballen.”
De oorlog eindigde. Bas van Holst, op zijn 17de al secretaris van VVOR en later ook voorzitter, vice-voorzitter en penningmeester, herinnerde zich in 1950 nog goed in welke deerniswekkende staat VVOR een paar jaar eerder verkeerde. “De club was op sterven na dood. Na de bevrijding riepen wij onze leden bij elkaar. Er kwamen er twaalf opdagen.” Maar die leden zaten niet bij de pakken neer. Ze trainden buiten op het voetbalveldje van Speeltuinvereniging Kralingen onder leiding van Jan Amesz. En ze trainden ook binnen, op maandagavonden in het gymnastieklokaaltje aan de Gashouderstraat. VVOR speelde haar thuiswedstrijden na de bevrijding op de Gordelweg.
Jan Nieuwland herinnert zich nog het eerste na-oorlogse uitstapje van VVOR, op Tweede Paasdag 22 april 1946. VVOR speelde tegen de Zebra’s uit Hilversum en bezocht de studio’s. “Het was een traditie,” schrijft Nieuwland, “dat VVO wedstrijden speelde op Tweede Paasdag, Hemelvaartdag en Tweede Pinksterdag. Het was gebruikelijk dat iedereen meeging, verloofden, echtgenoten, vrienden etc. etc. Dat was altijd een feest waarnaar iedereen uitzag. Was de vriendin geen liefhebber van voetballen, dan werd het nooit iets.”
In augustus 1946 sprak de bondsraad van de KNVB zich uit over de wenselijkheid van de voortzetting van de fusie. Negenenveertig leden stemden voor, slechts elf leden wilden terug naar de vooroorlogse situatie.
De oude CNVB-leden verenigden zich na de bevrijding in het Verbond van Christelijke Voetbalverenigingen in Nederland, de VCVN. Uit een onderzoek bleek dat zestig procent van de VCVN-leden door wilde in KNVB-verband, onder “voorwaarde dat aan het karakter van de christelijke voetbalverenigingen niet getornd zou worden”. Het bestuur van de KNVB ging akkoord met deze vage voorwaarde omdat de CVN beloofde zich niet met interne KNVB-aangelegenheden te bemoeien.
Geruchten dat de CNVB zou worden heropgericht bleken op niets te berusten.

Kampioensdiploma 1946
VVOR trainde intussen door. Dankzij die trainingsarbeid was het eerste seizoen na de bevrijding wonderbaarlijk succesvol. In 1945-1946 werd VVOR kampioen en promoveerde naar de vierde klasse van de KNVB. Een erg spectaculair kampioenschap was het overigens niet: aan de competitie deden maar zes ploegen mee. VVOR speelde ook om het kampioenschap van Rotterdam, maar werd uitgeschakeld door Zwart Wit ’28, 1-0.
VVOR wist zich, aldus Bas van Holst, in de vierde klasse “tot een hoog spelpeil op te werken”. Dat was vooral te danken aan Martien van der Kleij, “ongetwijfeld de beste voetballer die VVO ooit heeft gehad”.
Toch was het eerste optreden in ‘de KNVB’ van korte duur. In 1947 degradeerde VVOR weer naar de afdeling. Het bestuur maakte in 1948 ruzie met de elftalcommissie, die de elftallen samenstelde. Binnen het bestuur was het ook geen koek en ei. Het juniorelftal werd bij gebrek aan spelers opgeheven. De financiële situatie was slecht.
Gelukkig wilde Martien van der Kleij, de verpersoonlijking van de succesvolle dagen van VVO, in 1949 voorzitter worden. Daarmee was de neergang gestuit. Meteen in hetzelfde jaar promoveerde VVOR als kampioen weer naar de KNVB. Het elftal had een ‘legendarische voorhoede’ die bestond uit Cor van Krimpen, Andries de Vaal en Wim van Mourik.
Niet dat de clubs in de KNVB toen zo’n hoogstaand voetbal speelden. Andries de Vaal herinnerde zich in 1993: “Soms speelde je verre uitwedstrijden. Dan moesten we met het ‘moordenaarstreintje’ vanuit de Rosestraat naar Oud-Beijerland of Den Briel. Als de wedstrijd afgelopen was, moesten we zonder ons te wassen rennen om het laatste ritje terug te halen. Je moet niet vergeten, iedereen werkte in die tijd op zaterdagmorgen. Het was vaak een hele toer om op tijd op het veld te verschijnen. Buiten Rotterdam dreven ze pas vlak voor de wedstrijd de koeien van het veld. Je gleed voortdurend uit over de vlaaien en plakkaten. En in de winters waren de kleedkamers bevroren.”
In 1950 vierde VVOR het 25-jarig jubileum met de opvoering van de zelfgeschreven revue ‘Blijf optimist’. “Een revuetraditie is echter nooit ontstaan, of het moest op het veld zijn,” schreef Kees Hagendijk in 1990 in zijn beknopte clubgeschiedenis. VVOR speelde aan de Gordelweg, maar zocht, het zwerven beu, een terrein in Kralingen. Woudestein was te duur. Een ander geschikt terrein vond VVOR niet.
Laag-Zestienhoven werd, vanwege de renovatie van het terrein aan de Gordelweg, in het seizoen 1951-1952 de nieuwe thuishaven. Een merkwaardig voetbaljaar was het. VVOR speelde een slechte competitie en degradeerde naar de RVB. Wel haalde de club de kwartfinale van de KNVB-beker. Daarin bleek IJsselmeervogels te sterk. In 1952 keerde de club terug naar het complex Gordelweg. In datzelfde jaar begon de latere ‘beroemdste VVO’er van Nederland’, Gerrit den Braber, aan een termijn van drie jaren als wedstrijdsecretaris.
In 1953 vond VVOR dan toch een terrein in Kralingen, aan het Toepad. Het nieuwe Toepad, zo noemde men het, om het te onderscheiden van het oude Toepad waar VVOR in haar beginjaren had gespeeld.
Het was niet alleen een terrein in Kralingen, het was ook een eigen terrein! VVOR zou niet langer inwonen bij de gemeente, maar de club kreeg een eigen gebouw en een veld dat de leden zelf moesten onderhouden. De basis voor een gezonde toekomst. Het ‘avontuur’ kon alleen slagen als alle leden meewerkten. Op de jaarvergadering zegden 29 van de 31 aanwezigen hun steun toe. Dus beschikte VVOR vanaf het seizoen 1953-1954 over een eigen veld!
Piet de Kievit herinnert zich de jaren aan het Toepad nog goed: “Op zaterdagochtend lijnde Martien van der Kleij, soms samen met anderen, de velden. De kantine was een kleine ruimte tussen twee kleedlokalen. Daar lag het materiaal opgeslagen. Er stonden wat kratjes bier en limonade. Als de wedstrijden liepen, schoven we wat naar buiten. En vanuit die positie werd er wat verkocht. We hadden een elftalletje of vier bij de senioren, denk ik.”
Het ‘avontuur’ van een eigen terrein duurde tot 1956.
Wim van Mourik beschreef later, toen de eerste geluiden over een eigen terrein in de Alexanderpolder te horen waren, de periode-Toepad in nuchtere bewoordingen. Van Mourik en de andere bestuursleden waren blij met de steun van de leden. Maar toen VVOR het eigen veld eenmaal had, constateerde Van Mourik dat maar weinig leden zich voor de club inzetten. En ook “dat mijn functie van terreincommissaris ontaardde in die van terreinknecht”. Al zijn vrije uren stopte hij in het bespeelbaar houden van het terrein. Ook Martien van der Kleij droeg zijn steentje bij en liet meer dan eens zijn bedrijf in de steek om te komen maaien. Zelfs personeel van de gemeente hielp. “Zo tobden we maar voort,” schreef Van Mourik, “drie jaar lang. Toen ik er uiteindelijk de brui aan gaf, was er niemand te vinden om het van mij over te nemen en zo belandden we dan weer op Laag-Zestienhoven.”

Mei 1957. VVOR 2 in actie op Laag-Zestienhoven.
Zelfs in 1975 keek de schrijver van het jubileumboek nog verbitterd terug op deze zwarte bladzijde in de clubgeschiedenis. “VVOR verkeerde in het jaar 1956 in een depressie. Er was een groot gebrek aan toewijding, aan medewerking, ja zelfs aan medeleven van de zijde der leden.” Dat was de voornaamste reden voor het opzeggen van de huur van het terrein aan het Toepad. Daarnaast had VVOR te kampen met steeds hogere kosten, teruglopende inkomsten en ook, merkwaardig genoeg voor een club die net is teruggekeerd naar zijn ‘geboortegrond’, een dalend ledental. De terugkeer naar Laag-Zestienhoven was de vijfde verhuizing van VVOR in minder dan tien jaar. En de meest teleurstellende van allemaal.
En dat nauwelijks een jaar na de uitbundige viering van het dertigjarig bestaan met een feestavond in gebouw Odeon. Organisator van die avond was Nic Burger, de man die ook het clublied van VVOR schreef. De tekst en muziek van dat clublied hebben we helaas niet kunnen achterhalen.

Een lager (3e) elftal rond 1956/57. Staand van links naar rechts: Anton Graveland, Wim Houkamp, Blonk, Vente, Koos Bal, Bep de Ruiter. Zittend van links naar rechts: Henk Harreman, Cor van Krimpen, Andries de Vaal, Jan van Vliet en Jan of Joop Spruit.
Depressie of niet, in1957 kreeg VVOR te maken met een nieuw fenomeen: de heer Worselink was de eerste betaalde trainer in de geschiedenis van de club. Een groot succes was zijn optreden niet. In 1959 degradeerde VVOR naar de tweede klasse van de Rotterdamse Voetbal Bond. Het geld om een trainer te betalen was op. Jan van Vliet wierp zich op als onbezoldigd trainer-speler.
- Oude mannen en nieuwe mannen
Het VVOR van voor 1960 was onmiskenbaar het VVOR van Martien van de Kleij, Andries de Vaal en doelman Henk Harreman.
Martien van der Kleij was al bestuurslid toen hij nog voetbalde. Na zijn actieve loopbaan als voetballer begon hij aan een loopbaan als elftalleider.

April 1961. VVOR-veteranen Cor van Krimpen (links) en Andries de Vaal.
De onverslijtbare Andries de Vaal speelde vanaf het einde van de jaren vijftig bij de veteranen. Dat zou hij tot in de jaren zeventig blijven doen. Piet de Kievit: ” Als voetballer was Andries niet te evenaren. Hij schopte links en rechts even hard. Uit stand schopte hij een bal van veertig meter zo in het kruis. En koppen kon hij ook verschrikkelijk goed en hard. Hij was niet snel, maar dat hoefde in die tijd ook niet.” Ook op bestuurlijk niveau blies De Vaal zijn partijtje mee: hij was jaren achtereen wedstrijdsecretaris.Arie de Graaff herinnerde zich in 1994: “Andries had een hele kaartenbak voor zijn neus en donderdagavond na het trainen zei hij tegen iedereen: “Jij speelt in het derde, jij in het vierde, enzovoorts.” Als je er niet was, kreeg je een kaartje thuisbezorgd, waarop heel formeel geschreven stond: “Aanstaande zaterdag bent u opgesteld als linksbuiten in VVOR 4.” Of iets dergelijks. Andries maakte gewoon alle opstellingen. Als je het ergens niet mee eens was, ging je gewoon naar de Lusthofstraat, want daar had Andries zijn sigarenwinkel. Nou, dat hij kon bestaan, dat begreep geen mens, want die goeie man stond van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat met mensen van VVOR over voetbal te praten.”
Piet de Kievit herinnert zich iets soortgelijks: “Andries was de man van de sigarenzaak aan de Lusthofstraat. Daar kon je altijd terecht om eindeloos te ouwehoeren over voetbal in het algemeen en VVOR in het bijzonder. Een man die jarenlang wedstrijdsecretaris is geweest, vaak in samenspel met een elftalcommissie overigens. Regelde alles. Wel een moeilijk mens, heb ik altijd begrepen. Een echte eenling. Buiten VVOR ging hij ook nooit ergens naar toe. Voetbal was zijn alles, daar wist ie alles van. De rest hoefde niet zo nodig.”
Henk Harreman speelde zelden in het eerste elftal, maar gaf wel al zijn tijd aan de club. Nogmaals Piet de Kievit: “Henk Harreman was ook een heel aparte man, gouden man voor de club. Wat me het meest van hem is bijgebleven is het volgende. Ik stond laatste man en hij stond in de goal. We speelden bij BVCB, het oude veld van BVCB, een knollentuin eerste klas. De koeien werden doordeweeks op het veld losgelaten. Daar verkleedde je je ook in een soort boerenschuur.
Wij waren in de aanval en ik stond als laatste man ongeveer op de middenlijn. Henk kwam zelden of nooit zijn goal uit. Die bleef altijd wel een beetje wandelen binnen de zestien. Ik kijk om en daar staat ie opeens een meter of tien, vijftien achter me. Ik denk: wat gebeurt er nou? Kijk ik verder, staat er opeens een stier in het strafschopgebied. Die stier was het veld opgekomen door een hekje dat open stond.”
Henk Harreman schreef in de jaren zestig de rubriek De commissaris vertelt … Zijn pseudoniem was D. Oelman. Oude VVO’ers praten nu nog met ontzag over deze stukken. Harreman was geen geletterd man en schreef zoals hij sprak. De stukken die hij Joop Smit, liefst zevenentwintig jaar redacteur van het clubblad, stuurde, bestonden meestal uit één lange zin. Joop Smit maakte er een leesbaar stuk van.
Aardig is ook de volgende anekdote. Henk Harreman stond lange tijd op doel in het veteranenelftal. Soms vroeg men hem weleens: “Henk, hoe gaat het?” Zijn antwoord luidde dan: “Het vallen gaat nog goed, maar het opstaan wordt steeds moeilijker.”
Aan het begin van de jaren zestig stond VVOR er niet geweldig voor. Geen eigen veld. Conditietraining in het Kralingse Bos. Kleurloos voetbal in de tweede klasse van de RVB. Maar vier elftalletjes in de competitie.
De oude garde was nog niet uit het hoogste elftal verdwenen of de jonge diende zich aan. De broers Hennie en Bertus Lagerweij. Nog steeds bescheiden kerels. Maar één ding willen ze toch niet onvermeld laten: “Sinds wij bij VVOR zijn komen voetballen, is de club niet meer gedegradeerd.” Ze waren niet de enige jonge voetballers die echte clubmannen zouden worden. In het eerste elftal van 1962 speelden ook Bram Vonk, Joop Smit en Chris Stoks.
Aan het bestuursfront meldde zich een nieuwe man: Joop van der Steen. Hij was voor VVOR geen voetballer van betekenis, maar was als voorzitter een zwaargewicht. Het is de vraag of VVOR zonder hem ooit zou zijn begonnen te streven naar een eigen terrein in de Alexanderpolder.

Ereleden. Van links naar rechts: Henk Harreman, Joop van der Steen, Martien van der Kleij, Andries de Vaal, november 1984. |
In 1965 vierde VVOR haar veertigjarig bestaan.
Onder meer met een reünie. De redactie van De VVO’er blikte later in het jaar terug op het jubileum. En voerde enkele belangstellende VVO’ers vragend in: “Waarom heeft VVOR geen eigen veld?”
“Ach brave oud-VVO’er,” antwoordde de redactie cynisch, “U weet het toch wel! Wij hebben enkele jaren een eigen veld gehad. Wij moesten het verlaten omdat de financiële middelen en de werkende hand ontbraken en die ontbrekende werkende hand was de uwe!”
“Waarom speelt VVOR zo laag?”
“De leidende hand voor de jeugd, waaruit later een sterk eerste elftal was te formeren, ontbrak toen.”
Van der Steen, voor zijn vrienden ‘Jan’, was in 1965 voorzitter. Hij keek niet terug, maar vooruit.
In het jubileumblad deelde hij mee dat
– VVOR streefde naar versteviging van de banden met instanties, bonden en verenigingen, maar ook met moedervereniging Onésimus.
– En hij noemde twee voorwaarden voor een gezonde toekomst van de club: een sterke jeugdafdeling en een eigen terrein. Voorwaarden die bepaald niet los van elkaar stonden.
– In zijn bekende opwekkende proza voegde de voorzitter daar nog aan toe: “De taak die wij ons stellen is mooi, want het gaat om een organisatie die door middel van de sport een bijdrage levert tot gepaste vrijetijdsbesteding, waaraan heden tendage toch echt veel ontbreekt.
– Ik heb al meer betoogd en ik wil het nogmaals herhalen, dat het voor ons een eer moet zijn, het werk van die mensen, die in moeilijke omstandigheden VVO in stand hielden, voort te zetten.”
In het clubblad van VVOR, de VVO’er, richtte Van der Steen zich op 1 november 1965 opnieuw met een woordje tot de leden. De stemming in de club was goed, schreef hij, maar veel leden mopperden over de opstellingen die de elftalcommissie maakt. “Wij als spelers hebben de plicht daar te spelen waar wij opgesteld worden, zonder te mopperen. Zo kunnen wij de stemming verbeteren, waar dit nodig is, elk lid weet dat hij in de gelegenheid is om voorstellen in welke vorm dan ook naar voren te brengen, dus alle wegen zijn aanwezig om met elkaar, in grote eenheid en vriendschap verder te bouwen aan ons V.V.O.”
VVOR wilde graag een nette vereniging zijn. De latere voorzitter Aad Menses maakte zich als juniorsecretaris nogal kwaad: “Zelf moest ik deze bewuste middag ook op Laag-Zestienhoven spelen en ik hoorde op ons veld enige juniors tegen elkaar schelden. Ik weet wel, we vinden onszelf altijd erg goed en niemand is er beter dan wij zelf, maar daarom behoef je natuurlijk nog niet de minder goede broeders uit te schelden. Wie de schoen past, trekke hem aan.”
Piet de Kievit vat de eerste jaren op Laag-Zestienhoven samen: “We speelden jaren op ‘veld 8’. Ik heb wel meegemaakt dat er niet eens licht was in kleedkamers. Een beetje koud water, verder niks. Later kreeg je die dingen waar je een dubbeltje in moest gooien en als je geluk had, kreeg je een beetje warm water.
Als je om kwart over vier moest voetballen dan was je om kwart over zes klaar, en als er dan geen elektrisch licht was, dan was het stikkedonker in de kleedkamer. Het is vaak voorgekomen dat mensen met de verkeerde onderbroek aan liepen of zo. Je kon niks terugvinden. Je moest echt goed weten: waar heb ik het gehangen en dan kon je nog wat vinden.”
VVOR speelde met zo’n 30 sportverenigingen op Laag-Zestienhoven. In die massa moest een kleine voetbalclub vechten voor zijn belangen. VVOR wilde verzekerd zijn van goede voorzieningen en nam het initiatief tot de oprichting van een Belangenvereniging Laag Zestienhoven. Bestuurslid Ger de Widt meende dat vooral de zaterdagverenigingen op het gemeentelijke complex, met zijn zevenen een kleine minderheid, via zo’n belangenvereniging “er voor (moeten) zorg dragen dat zij niet in de verkeerde hoek terecht komen ten opzichte van de zondagsverenigingen”. Een van de eerste dingen waar de belangenvereniging zich voor inzette was een verlicht trainingsveld.
VVOR bestond, zo voelden veel leden dat, bij gratie van de onderlinge vriendschap. Maar hoe zou het clubleven zich kunnen blijven ontwikkelen als VVOR geen eigen terrein kreeg? Die vraag, en de wens zelfstandig te zijn, een eigen ‘home’ te hebben, bepaalden het clubleven in de jaren zestig.
VVOR diende aan het begin van 1966 bij de Raad voor Lichamelijke Opvoeding, de opvolger van de NSLO, een verzoek in voor een eigen veld. De Raad schreef VVOR in voor een eigen terrein in de Prins Alexanderpolder. Het begin van spannende tijden.
Voorzitter Joop van der Steen: “Als je de eerste stappen zet, ben je erg enthousiast. Je ziet droombeelden opduiken van een eigen kantine waar je de echte VVO-sfeer gaat proeven.”
De instanties wilden wel meewerken. Nu moest het bestuur de leden nog warm maken. Het clubblad was daar een middel voor.
Van der Steen klaagde dat op de eerste schitterende winterzaterdag van 1966 alle wedstrijden waren afgelast. Het veld was bespeelbaar, vond hij. “Het is een reden te meer te proberen ‘baas in eigen huis’ te worden. Als we naar alle gespeelde wedstrijden kijken, is het typerend, dat zeker 85% van deze wedstrijden gespeeld zijn door verenigingen in het bezit van eigen terreinen.”
Het was clubtraditie om bij afgelasting op zaterdagmiddag met zijn allen een balletje te trappen in het Kralingse Bos. De hang naar Kralingen bleef. Ook organiseerde de club contactavonden in Kralingen. Die moesten het gemis van een eigen kantine voor VVO’ers alleen goedmaken. Meer dan eens mopperde Joop van der Steen dat hij steeds dezelfde gezichten zag op die contactavonden, en dat het eigenlijk nooit druk was.
De kern van ‘werkende VVO’ers’ deed er alles aan het clubleven te stimuleren. De redactie van De VVO’er, in december 1966: “Mensen, mensen wat is er toch weinig te doen, al acht weken is het programma afgekeurd en het ziet er voorlopig niet naar uit dat daar verbetering in komt. Nu zijn we iedere zaterdagmiddag ‘de klos’ om met moeder de vrouw gezellig te gaan winkelen. Je kunt daar niet onderuit, want manlief heeft toch zeker geen aanschrijving voor het voetballen gekregen! Ach, voor een keertje is dat best leuk! Maar, u bent toch uiteindelijk lid geworden van een voetbalvereniging, die uitgerekend op de zaterdagmiddag haar activiteiten ontplooit. Ook in deze voetballoze weken moet de instelling zijn: de zaterdagmiddag breng ik door met VVO’ers.
Waar kunt u ze vinden? Wel, pak uw voetbaltas en spoed u zich naar Biesheuvel aan de Terbregseweg. Hét verzamelpunt voor de training. Laat u vooral niet door een regenbuitje of een lage temperatuur weerhouden.”
In maart 1966 organiseerde de redactie van De VVO’er onder de titel ‘Hoe denkt de gemiddelde VVO’er erover???’ een enquête over de wenselijkheid van een eigen terrein. Krijn Bandell, Piet de Kievit, Wim van Mourik, Martien van der Kleij en John Nederveen mochten hun mening geven.
Martien van der Kleij vond een eigen terrein niet zo nodig: “Wat haalt men in zijn hoofd!!!” Krijn Bandell verwees naar ‘de Toepad-ervaringen’ van halverwege de jaren vijftig.
Piet de Kievit noemde een eigen veld niet noodzakelijk, maar “wel zeer aan te bevelen voor hechter verenigingsleven en grotere kans op toeloop van junioren”.
De geïnterviewden twijfelden aan de financiële haalbaarheid en aan de daadkracht van de leden. Martien van der Kleij: “De praktijk zal uitwijzen, dat na verloop van tijd alles op de schouders van een klein aantal leden neerkomt.” Hij stelde een fusie met een andere zaterdagvereniging voor, “bijvoorbeeld WIA. Men vertegenwoordigt dan een grote gemeenschap in Kralingen. Met een gemeenschappelijk doel op dezelfde grondslag.”
Piet de Kievit opperde de velden onder te verhuren aan een zondagvereniging zonder jeugd.
Wim van Mourik wilde van een eigen terrein niets weten. Hij dacht met schrik terug aan de ervaringen van het Toepad.
VVOR begon met een Fonds Eigen Terrein. Het kwam maar langzaam van de grond. Om geld in te zamelen bedachten de initiatiefnemers allerlei acties, bijvoorbeeld de ‘doelpuntenactie’: ieder voor- of tegendoelpunt kostte een speler of het elftal een dubbeltje.
Op de algemene Ledenvergadering van 24 mei 1966 deelde het bestuur mee dat waarschijnlijk al in 1968 op een eigen terrein de Alexanderpolder kon worden gespeeld. Iemand vroeg hoe het bestuur over een fusie dacht: “Het antwoord was heel simpel, het bestuur dacht er niet aan en zal er ook niet aan gaan denken, waarmee de vergadering zich volledig verenigde.”
Toch had voorzitter Van der Steen met die andere Kralingse vereniging, WIA, contact gezocht om te spreken over een mogelijke fusie. Het bestuur was ‘een felle tegenstander’ van zo’n fusie. De vergadering ook, zo bleek.
Het verslag van de secretaris over 1966 maakte duidelijk dat VVOR niet te vroeg moest juichen: “Door moeilijkheden in de gemeentelijke financiën kon er nog geen aanvang gemaakt worden met de aanleg van een sportcomplex aan de Boszoom.”
VVOR promoveerde in 1968 naar de eerste klasse van de RVB en mocht vanaf toen, als hoogst spelende zaterdagclub op Laag-Zestienhoven, het oude KNVB-veld van Xerxes gaan bespelen.
Piet de Kievit: “Toen kwam er een plaats vrij op wat ze het hoofdveld van Zestienhoven noemden. Bij de kantine van de mevrouw Van de Bos, waar Xerxes toen ook op speelde. Op een gegeven moment ging Xerxes dus weg en toen hebben wij nog een aantal jaren op dat eerste veld gespeeld. Dat was best een goed veld. We verkleedden ons in een paar kleedkamers achter die kantine. En dat was voor die tijd mooi: je had verlichting, een mooie douche, verwarming…”
De kantine van mevrouw Van de Bos bracht de leden nader tot elkaar. En zo kwamen ook de plannen voor een eigen terrein in een stroomversnelling.
Het eerste elftal van VVOR, verjongd, ging in de loop van de jaren zestig steeds beter voetballen. In 1965 was het nog een middenmotor in de tweede klasse van de RVB. Tegenstanders in de competitie waren clubs als Hermandad, GSS, Smitshoek, The Red Stars, Rockanje, Den Bommel, Bolnes, Hellevoetsluis, OFB en Sunlight. Voor doelpunten was de club aangewezen op de gebroeders Lagerweij.
Bertus Lagerweij over het voetbal in die tijd: “Ons eigenlijke verzamelpunt, ons home in die tijd was café Biesheuvel aan de Terbregseweg. Daar verzamelden we voor de trainingen met Cor Nederveen. Het was echt conditietraining. Cor Nederveen kwam af en toe op zaterdag eens kijken, maar bemoeide zich niet met het voetbal. Daar had hij geen kaas van gegeten. We hadden geen baltraining, we deden wel eens een partijtje in het bos. Meer niet.
We verkleedden ons in de kelder van het café, met twee kraantjes, tussen de druipende konijntjes die de eigenaar van het café in het bos had geschoten. We hebben daar een flink aantal jaren een leuke en een goeie tijd meegemaakt.
Elftalleider was Martien van der Kleij. Die nam ons op zaterdag over van Cor Nederveen en deed de zogenaamde tactische besprekingen. Martien had veel verstand van voetballen, maar hij kon het moeilijk overbrengen op de mensen. Toen hij leider was, kregen we altijd een getikt papiertje waarin hij de vorige wedstrijd beschreef en waarin hij aangaf hoe we de komende wedstrijd zouden gaan voetballen. Dat papiertje gooide hij zelf iedere donderdag of vrijdag in de bus bij de spelers. Zo maakte hij ook meteen de opstelling bekend.
Verzamelen deed je meestal in het café. Daarvandaan vertrok je, meestal met eigen vervoer. We hebben veel op de eilanden gespeeld. Met het stoomtreintje, overvaren, naar Stad aan ’t Haringvliet. Dan had je vaak oponthoud en moest je onderweg verkleden.”
Erg verfijnd speelde VVOR niet. Nog een keer Bertus Lagerweij: “Boerenkoolvoetbal. Zowel van de tegenstander als van ons, want wij gingen gewoon meedoen. Lange halen gauw thuis, dat was voor mij een gegeven. Pas later heb ik wat beter leren voetballen. En toen kwamen de ballen ook wat beter aan bij mensen in de voorhoede.
Bij BVCB moesten eerst de koeien van het veld voordat je daar kon voetballen. Bij Ooltgensplaat had je een gemeentekeet met een schot erin. En daar moest je je verkleden. Daar stonden emmers water om je mee te wassen.”
De redactie van De VVO’er klaagde aan het einde het onbetekende seizoen 1965-1966. VVOR handhaafde zich in de tweede klasse, dat was iets. Maar stilstand is achteruitgang. Met wat meer conditie zou VVOR kampioen zijn geworden, want technisch is de club de beste.
Lag het aan de trainingen van Cor Nederveen? Nee, niet aan die trainingen zelf. Wel aan de mentaliteit van de spelers van het eerste elftal. Ze melden zich maar mondjesmaat bij café Biesheuvel. Terwijl Nederveen toch een conditietrainer van formaat is! In het verleden trainde hij zelfs Kees Verkerk!
De elftalcommissie stond in 1966, na het vertrek van Ger de Widt, onder leiding van Martien van der Kleij. Wedstrijdsecretaris Bep Mulders had een adviserende stem. De leden van de Elftalcommissie waren verplicht iedere zaterdag minstens één wedstrijd te bekijken.
Het eerste elftal speelde aan het begin van 1967 in de volgende opstelling: Chris Stoks op doel, Hennie Lagerweij en Heinz Breuer als backs, Jan Dekker, Anton Riekwel en John Nederveen op het middenveld, Piet Nederveen, Bram Kooreman, Bertus Lagerweij, Aart Klootwijk en Bep Hol voorin. Jan Moor was invaller.
In 1968 promoveerde VVOR onder leiding van Martien van der Kleij naar de eerste klasse van de RVB. VVOR handhaafde zich daarin met moeite.
In het seizoen 1969-1970 verdween de elftalcommissie, altijd mikpunt van venijnige kritiek. De leiders van de eerste twee elftallen bepaalden voortaan zelf de samenstelling van de teams. Wedstrijdsecretaris Joop Smit stelde de lagere elftallen samen. Later kwam een variant van de elftalcommissie terug onder de naam ’technische commissie’. Die had evenwel nooit zeggenschap over de opstellingen van de selectie-elftallen. Piet de Kievit: “De naam ‘elftalcommissie’ zegt het al: een commissie van een paar man die de elftallen indeelde. In de ouwe tijd, de tijd van Andries de Vaal, kwam die commissie iedere week bij elkaar. Later zat ik er zelf met Koos Bal en Wessel Tammes in, en toen heette het de technische commissie, en toen kwamen we een paar keer per seizoen bij elkaar. Aan het begin natuurlijk, om de elftallen te formeren, en tussentijds, als er problemen waren. Spelers afgevallen, langdurige blessures. En we organiseerden toernooien.”

Hennie Lagerweij aan de bal. Jaren zeventig.
Aan het begin van de jaren zeventig kreeg VVOR ‘echte’ trainers, trainers zoals we die nu kennen, trainers die zowel de training verzorgen als de opstelling maken. Ze waren niet allemaal even succesvol. Neem de heer Van der Meer, aangesteld in 1970, maar door het bestuur al snel op non-actief gezet. Bertus Lagerweij: “Van der Meer had een ouwe Porsche. Daar kwam ie mee naar Zestienhoven, naar het trainingsveld. Dan zei hij hoe er getraind moest worden en daarna ging hij in de kantine zitten, bier drinken. Als hij weg wilde, startte zijn auto niet. Moesten we met zijn allen zijn auto aanduwen…”
Martien van der Kleij maakte als trainer/elftalleider het seizoen af.
Na Van der Meer kwam Wim Wensink. De trainer die VVOR de eerste echte sponsor bezorgde, het fabrieksbrood King Corn. Daarmee was VVOR tamelijk vroeg een gesponsorde club, volgens streekblad Randstad in 1972: “Het mag uniek genoemd worden dat een amateurvoetbalvereniging gesteund wordt door een commerciële instelling als de King Corn fabrieken.”
Wensink was ook een trainer met een geheel nieuwe trainingsaanpak. Bertus Lagerweij: “Wensink was voor VVOR een man met rare ideeën. Hij vond het bijvoorbeeld nuttig om op survival te gaan. Op Zestienhoven op de vuilnisbelt en dergelijke. Een man van aanpakken. Onder zijn bewind zijn we wat ‘professioneler’ bezig gegaan met voetballen.” De selectiespelers verklaarden in 1972 tegen de plaatselijke pers dat Wensink een betere trainer was dan de ‘legendarische’ Cor Nederveen. Hij trainde VVOR in de seizoenen 1971-1972 en 1972-1973.
Wensink verdween en ook de sponsor verdween. De fabrikant wilde voor King Corn alleen nog maar landelijke reclame maken. “Dit betekent, dat de spelers van de selectie in het bezit van een trainingspak, de letters King Corn dienen te verwijderen,” meldde het clubblad.
VVOR ging nu ‘samenwerken’ met Den Toom Verbruikersmarkt in Kralingen. In ruil voor de steun kreeg Den Toom naamsbekendheid en hielp VVOR de Personeelsvereniging van Den Toom bij activiteiten op voetbalgebied.
In 1972 ontving VVOR de Vriendschapsbeker van de Rotterdamse Voetbal Bond. De aanleiding: VVOR nam twee spoorslags bij BVCB vertrokken leden niet zomaar als lid aan, maar vroeg het bestuur van BVCB om opheldering over de reden van het vertrek van die spelers. Een collegialiteit die je tussen verenigingen zelden nog tegenkwam, aldus de bond. De beker stond, omdat VVOR geen eigen ‘home’ had, tentoongesteld in de etalage van de sigarenwinkel van Andries de Vaal in de Lusthofstraat.
Een jaar later was het ook in een echte competitie prijs. Het eerste zaalteam werd kampioen van de afdeling Rotterdam. In de laatste wedstrijd versloeg VVOR tegenstander Steeds Hooger met 5-1. Bertus Lagerweij: “Aan het zaalvoetbal heb ik vanaf het begin meegedaan. De eerste wedstrijd kenden we de spelregels nog niet eens. We stonden al gauw een paar doelpunten achter. Maar we kregen het al snel door. We hadden een leuke ploeg met Axel van Leeuwen, Rob Slotboom, Koos Pille, de gebroeders Lagerweij, Dirk van der Klis en nog een paar. Met dat team zijn we ook de eerste zaalvoetbalkampioen van Rotterdam geworden. Dat is toch iets wat je niet vergeet. Zelf ben ik, op latere leeftijd, nog uitgenodigd voor het Rotterdamse zaalteam. Nederlandse kampioenschappen meegemaakt.”
- Een eigen terrein
In april 1972 maakte het bestuur bekend dat VVOR samen met zondagvereniging Eurosport drie speelvelden, een trainingsveld en een clubgebouw zou krijgen aan het Lagelandsepad, grenzend aan de Boszoom. De plattegrond van het clubgebouw stond afgedrukt als middenplaat in het VVOR-journaal, een nieuw kwartaalblad. Op 7 april 1972 richtten de verenigingen samen, op advies van de gemeente, de Stichting Eurosport-VVOR opgericht. Die stichting vertegenwoordigde de verenigingen tegenover de belangrijkste contractpartij, de gemeente Rotterdam. Voor de financiering van het geheel kwam de stichting met de gemeente de volgende constructie overeen: de gemeente kocht de kleedgelegenheden en verhuurde die aan de verenigingen. Anders zou de bouw van het clubhuis onbetaalbaar zijn! Ook de velden waren eigendom van de gemeente. Bep de Ruiter meldde zich aan als eerste kantinebeheerder.
Ontwerper Wim Broekhuizen jr. sloeg op 22 september 1972 de eerste paal van het nieuwe clubgebouw. Een gebeurtenis zonder officieel tintje.
VVOR kon in 1972 veertigduizend gulden lenen van de Nederlandse Middenstandsbank voor de inrichting van het clubgebouw. Moedervereniging Onésimus durfde het risico niet te nemen. Dus vroeg Onésimus voor VVOR zelf Koninklijke Goedkeuring aan. Het bestuur voorvoelde dat dit het begin van de loskoppeling was. Voorzitter Aad Menses: “Gaat het kind de ouders ontgroeien? Het heeft er alle schijn van. Hopelijk zal dit niet het begin van het einde betekenen na ruim 47 jaren.”
Nee, het begin van het einde betekende het niet. Wel was VVOR korte tijd later geen ‘ondervereniging’ meer. Eenmaal op eigen benen was er ook een nieuwe naam: Voetbalvereniging Oost Rotterdam.
Op een regenachtige zaterdag aan het begin van 1973 bezocht verslaggever Sies Hofman van Randstad de kantine in aanbouw. Aad Menses en Piet de Kievit leidden hem rond. Vanwege de regen gingen de heren al snel naar ’t Hof van Jericho, ‘het stamcafé van VVOR’ aan de Oudedijk. Daar was het gezellig vol met VVO’ers. Allemaal vrolijk en optimistisch gestemd: VVOR zou op De Venhoeve, zoals het nieuwe complex heette, een groot succes worden!
VVOR verzorgde zelf de inrichting van het nieuwe clubgebouw. Daar was veel zelfwerkzaamheid voor nodig. Jan Vonk, later voorzitter, was één van de drijvende krachten achter deze zelfwerkzaamheid. Die VVOR uiteindelijk tienduizenden guldens zou besparen.
Zelfs in deze spannende tijden ontbrak het aan leden met werklust. Clubbladredacteur Joop Smit riep in maart 1973 op tot meehelpen: “Het moet toch een heerlijke gedachte zijn om in je eigen ’thuis’ een pilsje drinkend, rond te kunnen kijken en te bedenken: “Wat hier staat, daar heb ik met clubliefde aan gewerkt.”
Op 11 augustus 1973 werd het clubgebouw officieel geopend. Aad Menses dankte de VVO’ers die zoveel uur in de afwerking van het gebouw hadden gestoken. En hun vrouwen: “Waar zijn we, wij verenigingsmensen, zonder de steun van onze vrouw? Inderdaad nergens.”
Op het programma van de openingsdag stonden toespraken, onthullingen en een wedstrijd tussen de werkerselftallen van Eurosport en VVOR.
Menses wilde VVOR, nu de club een eigen terrein ging bespelen, een beetje professioneler maken. Hoe? Met een beleidsplan! In 1973 schreef hij er één, en hij gaf grootmoedig toe: “Ik ben mij ervan bewust dat dit een vaag plan is.”
Het belangrijkste doel van VVOR moest zijn: binnen vijf jaar terugkeren naar de KNVB. Om dat te bereiken moest de club een goede trainer aantrekken. Ook moest VVOR zijn beperkingen kennen. Tien elftallen was het maximum voor de club op het nieuwe complex. Een ballotagecommissie was noodzakelijk. Welke mensen konden lid worden? De betere spelers. En de spelers die via een lid naar VVOR komen. Ook wilde Menses commissies instellen voor de jeugd, de bar en het contact tussen de leden.
VVOR had in het verleden weleens een paar juniorelftalletjes gehad. Maar toen de club sportcomplex De Venhoeve ging bespelen, was er ruimte voor een heuse jeugdafdeling. Bep Mulders en Nico de Hoog waren de belangrijkste initiatiefnemers. Aan het begin van het eerste seizoen op het nieuwe complex, 1973-1974, telde jeugdleider Nico de Hoog tevreden achttien jonge jongens die lid waren geworden. VVOR zou voor de eerste keer in de geschiedenis een E-elftal kunnen opstellen. Twee E-elftallen misschien zelfs.
De mensen van de jeugd deden hun best. De clubhistoricus van 1990: “Door de jeugdsectie onder leiding van de heren Mulders en De Hoog werd een slim wervingsbeleid gevoerd: oproepen in de Oostergids en aanschrijving van scholen. Nietsvermoedende jeugd werd diep in de ogen gekeken en op het hart gedrukt dat VVOR heel wat te bieden had. En dat wierp vrucht af.”
Het aantal jeugdleden groeide snel. In het seizoen 1974-1975 waren er drie pupillenelftallen. Die pupillen maakten nogal eens ballen zoek tijdens de training. Of ze ‘vergaten’ na het douchen de kraan dicht te draaien. Maar “verder ben ik van mening,” schreef jeugdsecretaris Bep Mulders in het clubblad, “dat wij een gezonde jeugdafdeling hebben.”
De komst van jeugd was het belangrijkste voordeel van het spelen op een eigen complex. Het eerste elftal leek voorlopig niet zo geïnspireerd. In de eerste acht wedstrijden van het seizoen 1973-1974 wist het geen enkele keer te winnen.
De nieuwe trainer die VVOR aantrok, Den Haan, was niet de succestrainer op wie voorzitter Menses in zijn beleidsplan had gezinspeeld. Aan het begin van het seizoen al brak hij twee middenvoetsbeentjes. De training begon onder leiding van zijn assistant Siem Ernst. De stemming bij het eerste elftal was, door de slechte prestaties, niet geweldig. Elftalleider Bep Mulders vertrok in december. De bestuursleden Aad Menses en Piet de Kievit namen zijn taken over. In de winterstop zette het bestuur trainer Den Haan aan de kant. “Niet alleen de resultaten, maar meer de manier van trainen en vooral het gebrek aan overwicht ten opzichte van de spelers, hebben ons tot dit besluit gedwongen,” verklaarde het bestuur in februari 1974. Siem Ernst maakt het seizoen als vervanger af. “De spelers hebben hun verantwoordelijkheid in deze begrepen en de eerste overwinningen werden inmiddels een feit.”
Den Haan had het niet gered, ondanks de vele raadgevingen van Martien van der Kleij over de tactiek en het inzetten van de juiste speler op de juiste plek. Van der Kleij was intussen eltalleider van het tweede geworden, maar bemoeide zich nog volop met het eerste. Zijn motto: “Voetballen is vaak meer denken dan doen.”
Van der Kleij nodigde in zijn brieven de spelers van het tweede na een slechte prestatie zelfs uit voor een praatsessie: “Ikzelf zal mijn fouten op tafel leggen, die ik mijns inziens gemaakt heb. Maar dan verwacht ik ook, dat jullie eerlijk en open je mening over jezelf zult zeggen.”
Nu VVOR een eigen terrein had, kwamen natuurlijk de geldzorgen. In 1974 ging een glas bier in de kantine een dubbeltje meer kosten. Ook begon VVOR met de lotto, als een van de eerste christelijke voetbalverenigingen. De club gaf er zelfs het lidmaatschap van de vereniging van christelijke sportclubs voor op. Ook de selectie begreep dat de club het niet breed had. De spelers wasten hun eigen tenues.
Tot overmaat van ramp verhoogde de gemeente de veldhuur met ingang van 1975 fors. En VVOR stond er al niet florrissant voor!
VVOR kende niet alleen geldzorgen, maar had ook een tekort aan bestuursleden. Meer dan eens schreef Menses in het VVOR-journaal een opwekkend woordje. In oktober 1974 bijvoorbeeld. Hij schreef over leden die mopperden op het bestuur en de sluitingstijden van de kantine. Dat waren, volgens de voorzitter, dezelfde leden die te laat hun contributie betaalden en niet meededen aan de lotto en de oudpapieractie. “Zulke leden zijn geen echte VVO’ers,” concludeerde hij. En hij voegde eraan toe: “Ik hoop dat mijn praatje iets positiefs op zal leveren. Ondanks enig pessimisme heb ik er toch vertrouwen in, want waar een wil is, is een weg.”
Penningmeester Ger de Widt deed ook een duit in het zakje. Hij beklaagde zich over het wangedrag van sommige leden in de kantine, en over de hoge barrekeningen die sommige leden hadden openstaan: “VVOR is geen voorschotbank.”
Gelukkig viel er ook nog wat te lachen. Menses deelde op de ledenvergadering mee dat Nico Tjelpa zijn bestuursfunctie om gezondheidsredenen moest neerleggen. De reden: ‘Niersteenaanvallen’. Maar Tjelpa zou in het bestuur van de stichting Eurosport-VVOR ‘zijn steentje blijven bijdragen’. Een schreeuwerig lid: “Dat zal wel een niersteentje zijn.”
Na de matige prestaties in het eerste seizoen op de Venhoeve lieten de supporters het eerste elftal in de steek. Vooral bij uitwedstrijden. Bij Rhoon-VVOR waren er drie supporters, bij DES-VVOR zes.
Toch zou 1974-1975, het seizoen ook van het vijftigjarig bestaan van VVOR, succesvol en gedenkwaardig worden. Want de eerste vier elftallen werden allemaal kampioen. Voor de hoofdmacht betekende dat zelfs promotie naar de KNVB. Terwijl een jaar eerder degradatie maar net was afgewend! Piet de Kievit herinnert het zich nog goed: “Een belangrijke wedstrijd in 1974 was, de wedstrijd tegen Red Stars, een mede-degradatiekandidaat. Die wedstrijd wonnen we en daarom bleven we er in. Ik was toen leider van het eerste. Een jaar later was de situatie heel anders en werden we kampioen. Dat was natuurlijk uniek. VVOR had wel eerder in de vierde klasse gespeeld, eventjes, maar dat was voor de meeste mensen iets van horen zeggen.”
De kampioenswedstrijd was uit bij GSS. Bertus Lagerweij: “Trainer Siem Ernst stond in het doel omdat de eigenlijke keeper zijn neus gebroken had. Met goed voetbal, hard werken, enorme inzet, echt als een vriendenploeg die al een paar jaar bij mekaar was, zijn we toen gepromoveerd naar de KNVB.”
Door de promotie van het eerste elftal kon het jubileumjaar natuurlijk niet meer stuk. VVOR organiseerde in het kader van het vijftigjarig bestaan een reünie, een kampioenenavond, een receptie en een feest in Palace. De activiteiten werden uitgesmeerd over enkele maanden.
Ook speelde VVOR een wedstrijd tegen een team van de KRO in het kader van het grote-nederlaagtoernooi van die omroep, die ook 50 jaar bestond. VVOR won met 10-4 op een snikhete dag in augustus 1975. Scheidsrechter was Lou van Ravens. VVO’er Gerrit den Braber, een lange vent, scoorde als KRO-spits twee keer. Zijn directe tegenstander was de kleine Joop van der Steen. De sfeer was nogal lolbroekerig.
Er waren ook officiële gebeurtenissen. Zo benoemden de leden van VVOR tijdens een buitengewone Algemene Ledenvergadering Andries de Vaal en Martien van der Kleij tot erelid.
- “Help, het gaat ons goed”
Het eerste seizoen in de KNVB presteerde VVOR boven verwachting. Tot op de laatste speeldag was de ploeg in de race voor het kampioenschap. Op die laatste speeldag speelde VVOR thuis tegen Heinenoord. Winst zou promotie naar de derde klasse van de KNVB betekenen. Nauwelijks tweeëneenhalf jaar nadat de club onderaan bungelde in de eerste klasse van de RVB!
Het was een winderige dag, die 24ste april 1976. VVOR had het initiatief en speelde beter dan Heinenoord. Willem van Bergen maakte een doelpunt. Maar de scheidsrechter keurde het af. Onterecht, zei iedereen. Maar dat hielp niet. Het bleef 0-0 en Heinenoord promoveerde.
Een jaar later lukte het VVOR opnieuw net niet om te promoveren. VVOR verloor de beslissingswedstrijd om het kampioenschap tegen Sunlight met 5-1.
Het zou lang duren voor VVOR weer zo dicht bij promotie kwam. Toch ging het VVOR goed. Beangstigend goed, als je de kop mag geloven van een artikel over VVOR in het Rotterdams Nieuwsblad van 5 maart 1977: “Help, het gaat ons goed”
Bestuursleden Jan Vonk en Joop Smit vertelden in de krant over de bloei van VVOR. Omdat de club van origine een Kralingse club is, was er veel toeloop van oud-Kralingers uit Ommoord, Alexander en omstreken. VVOR had acht seniorelftallen en, in het vierde seizoen op De Venhoeve, al dertien jeugdelftallen! Er was een groot gat tussen de oudste jeugd, ongeveer 15 jaar oud, en het eerste elftal. Dat was een erfenis van jaren zonder jeugd op Zestienhoven.
Een moderne vereniging was VVOR nog niet. Wim Straatman: “Toen ik begon, stond de massagetafel in de kleedkamer. Als de spelers aam het douchen waren, kon ik de jongens op de massagetafel niet meer zien. Vanwege de stoom! Je had ook een ander soort trainers en spelers. Er was niet zo’n prestatiedrang.”
In de volgende seizoenen speelde VVOR in de competitie geen rol van betekenis. In de winterstop van het seizoen 1977-1978 leek degradatie zelfs onafwendbaar. Het bestuur wilde trainer Leen Tump niet wegsturen, maar vond toch dat er iets moest gebeuren. Er moest iemand bij. Piet de Kievit: “In de eerste periode van Tump heb ik op de bank gezeten. Ik was toen voorzitter. En het ging niet goed op het veld. Halverwege het jaar hadden we elf wedstrijden vijf punten en toen heeft het bestuur gezegd dat ik daar maar bij moest. We wilden hem niet zomaar wegsturen. Dus er moest een modus gevonden worden. Leuk was het natuurlijk niet voor hem. Maar hij heeft toch het seizoen afgemaakt. Ik was het met bepaalde dingen uit de wijze van spelen niet eens. We kregen veel te veel goals tegen. Zijn argument was: we kunnen niet verdedigen. Ik was het daar niet mee eens. Ik heb met hem een afspraak gemaakt. Ik zei: we pakken minimaal twee wedstrijden of anders vier. De ene week zeg jij het en de andere week zeg ik het. Nou, de eerste keer moesten we naar nummer twee toe, Hoogvliet, en ik had gezegd: we gaan vandaag gewoon 0-0 spelen, dat moet kunnen. Nou en we speelden 0-0.
De week erop deed hij het dan, en toen ging het mis. Toen heb ik gezegd: “Ik overleg alles met je, maar ik bepaal hoe het gebeurt.” Ik heb dat altijd geprobeerd te doen op een manier dat de buitenwereld er weinig van merkte. Het einde van het liedje was: elf wedstrijden vijf punten, tweeëntwintig wedstrijden tweeëntwintig punten.”
VVOR verlengde het verblijf in de KNVB met weer een jaar. Gerrit den Braber schreef in het clubblad een drie bladzijden lang lofgedicht op het eerste elftal. Het eindigde met: “En wat mijzelf betreft, ik stop een poos met schrijven maar hoop nog jarenlang een donateur te blijven.”
Hij was niet de enige die stopte. Dick van de Klis, Hennie Lagerweij, Koos Pille, Joop Schakelaar en aanvoerder Bertus Cardinaal zetten allemaal een punt achter hun loopbaan als selectiespeler. Ook trainer Tump verdween. Maar die zou later terugkeren. Zijn opvolger heette Ger Baas.
Geen wonder dus dat VVOR, na het vertrek van zoveel spelers, ook in het seizoen 1978-1979 tegen degradatie moest knokken. Pas op 5 mei 1979 speelde de ploeg zich veilig door thuis met 3-2 te winnen van Bergambacht. “Wie had daar halverwege de competitie nog op gerekend?” vroeg Cees Bulk, naast speler ook stukjesschrijver, zich af. Koos van de Berg, ‘de ouwe’, was in die tijd elftalleider. Ab Lingen vlagde.
Ook in de eerste helft van de jaren tachtig zou VVOR geen enkele keer meespelen om het kampioenschap. Trainers in die jaren waren Arie Nugteren en oud-eerste-elftalspeler Heinz Breuer. Het bestuur stond onder leiding van achtereenvolgens Piet de Kievit, Ger de Widt, Jan Vonk en Jan Dekker.
In 1979 kwam een nieuwe speler van Unicum naar VVOR: Martin Berghout. Een scorende spits. Hij zou lange tijd een belangrijke rol spelen in het eerste elftal.
Berghout zelf: “In het kroegencircuit kwam ik Axel van Leeuwen tegen en Ab Lingen en die hebben me een beetje bewerkt. En dus ben ik bij VVOR gaan voetballen.
VVOR was een soort Piet-de-Kievitclub. Hij was de eerste die me aansprak en me meteen ook op mijn gemak stelde. Ik hoefde me niet zo druk te maken de eerste wedstrijd. Dat herinner ik me nog wel.
En het was ook wel een stapclub. Vooral door Axel van Leeuwen en Ab Lingen. Ab werkte bij de politie en crosste ’s nachts altijd door Rotterdam om ons allemaal netjes thuis af te leveren.
Het was een heel gezellige vereniging en dat is het nog steeds. Bij Unicum had je een eerste elftal, een klein beetje een tweede en de rest van de vereniging bestond eigenlijk niet. Bij VVOR heb ik altijd het idee gehad dat van 1 tot en met 28 alle elftallen elkaar kenden en met elkaar omgingen. Iedereen was belangrijk. Dat heb ik altijd erg gewaardeerd binnen VVOR.
Voetballen was VVOR in die tijd ‘lange halen, gauw thuis’. Het spelletje was vaak: Bertus geeft de bal een kaan naar voren, Berghout kan hard lopen en dan is het al gauw bekeken. Weinig techniek, weinig middenveldspel.
Ab Lingen, een bekende naam binnen VVOR, had de gewoonte zo af en toe een pannetje soep mee te brengen. Dan had ie soep gemaakt thuis, en dan had ie wat over. Wat? Hij kwam daar met een gamel soep daar kon een heel weeshuis van kanen. Dan zat de hele selectie daar Ab Lingensoep te eten. Als je bij Ab thuis kwam en je deed de koelkast open, nou, die zat altijd van onder tot boven helemaal vol met vlees, etenswaren, weet ik veel wat voor ellende allemaal.
Het leuke was wel dat Ab om twee uur ’s nachts, na de training dus, zuurkool met uienboord ging bakken. Want ja, het gebeurde in die tijd ook nogal eens dat we lang bleven hangen. We zaten regelmatig tot een uur of vier te pokeren, en niet alleen voor de eer.”
Kleurrijk voetbal speelde VVOR in die jaren niet. Wel stonden er kleurrijke figuren in het veld. Doelman David Snel bijvoorbeeld. Wim Straatman: “Mooie man. Ik heb twee dingen met hem meegemaakt die ik nooit zal vergeten. De eerste keer was bij Siem Ernst. We moesten altijd een uur voor de wedstrijd in de kleedkamer zijn. We speelden om half drie en om tien voor half drie was Dave er nog niet. Iedereen in paniek, want we hadden geen andere keeper. Om vijf voor half drie kwam hij rustig de kleedkamer in. Wij vroegen hoe hij het in zijn hersens kon halen zo laat te komen. En Dave zei: “Ik ben aan het koken gegaan. Erwtjes. Maar ze wilden niet gaar worden, dus heb ik gewacht tot ze gaar waren.” Hij woonde in die tijd net op zichzelf.
De tweede keer. Dave raakte op een gegeven moment geblesseerd. En we zaten slecht in de keepers. Iedereen was de hele week bezig met Dave, om hem zaterdag toch maar te laten keepen. Cees van Steenis verzorgde hem overdag, ik ’s avonds, avond aan avond. En ja hoor, het lukte! We waren helemaal dolgelukkig. Op vrijdagavond ging Dave naar een concert. Was daar een of ander busje gearriveerd, met punkers of skinheads of weet ik veel. En die gasten zeiden tegen Dave: “Jij durft niet in ons busje te stappen.” Nou, Dave durfde dat wel, met als gevolg dat we zaterdagochtend eerst naar het ziekenhuis moesten om een aantal hechtingen aan te brengen en vervolgens drieëneenhalf uur aan het tapen zijn geweest om hem weer in het gareel te krijgen. Zo total loss was hij geslagen. Maar hij keepte wel.”
En natuurlijk de man die voor velen de belangrijkste speler van de jaren tachtig is. Opnieuw Straatman: “Ron Sonbeek. ‘Het beest’. Onvermoeibaar, sjouwde gewoon negentig minuten lang. Een schoffelaar. Deed voor iedereen het vuile werk. Technisch was hij niet de beste van het team, maar qua mentaliteit deed ie niet voor Bertus onder. Veel mensen hebben hem onderschat.”
De jaren tachtig waren ook de jaren van Jan Dekker. Hij was vijf jaar penningmeester en vervolgens vijf jaar voorzitter. En dat was alleen nog maar zijn eerste periode als bestuurslid. Als voorzitter sloot hij in 1982 het eerste grote sponsorcontract van VVOR, met NVO.
Het zestigjarig jubileum bracht VVOR officiële eer. De KNVB onderscheidde Andries de Vaal met goud, Joop van der Steen en Martien van der Kleij met zilver en Piet de Kievit met brons. Hun inspanningen waren niet alleen belangrijk geweest voor VVOR, maar waren ook een voorbeeld voor het hele Rotterdamse voetbal.
Het Rotterdams Nieuwsblad besteedde op 4 september 1985 aandacht aan een speler die al twintig jaar in het eerste van VVOR speelde: Bertus Lagerweij. ‘Zwarte Bertus bepaalt het gezicht van VVOR’, luidde de kop.
Dat ‘zwarte’ was om het te onderscheiden van een andere speler met wie hij jarenlang in het eerste stond, ‘rooie’ Bertus Cardinaal.
Bertus Lagerweij scoorde, aldus het Nieuwsblad, bij zijn debuut op Laag-Zestienhoven tegen Red Stars vier keer. Hij was toen zestien jaar oud. Hij groeide langzaam naar de plek van laatste man toe.
Ooit trachtte Hermes DVS, toen nog een betalende club, hem te strikken. “Ik heb het aanbod niet geaccepteerd omdat ik het thuis niet durfde te vertellen. Men had het mij erg kwalijk genomen als ik op zondag zou gaan voetballen.”
Met het jubileum kwam ook de honger naar succes: VVOR wilde wel weer eens hogerop. Het had zich onder trainer Heinz Breuer al een paar jaar aan de degradatiezone ontworsteld.
In 1987 keerde Leen Tump, een ervaren trainer inmiddels, terug op de bank. De jonge Jan van Groos werd voorzitter. Bertus Lagerweij begon aan zijn 23ste seizoen als selectiespeler.
Leen Tump ontdekte waar het VVOR aan aanbrak: conditie. Dus ging hij werken aan conditie.
Martin Berghout: “Tump, dat was een verschrikkelijke trainer. Die had eens in de maand een Coopertest. Ik heb een hekel aan hardlopen, en zeker aan oeverloos rondjes lopen. Maar dat flikte die dus keer op keer. Heel zware trainingen ook. Echt tot het naadje, dan gingen we het Kralingse Bos rond, de grote ronde, en dan waren we daarmee klaar en dan zei ie: “Weet je wat we doen? We doen het nog een keer.” Nou, ik heb die man verketterd, vervloekt, noem maar op. Het grote voordeel was wel dat we allemaal een zeer goede conditie hadden en heel vaak de wedstrijden in de laatste minuten beslisten.
Als trainer hield Tump ook afstand van de jongens. Hij stond er niet echt tussen, was geen maatje van je.”
En Bertus Lagerweij: “Tump had de laatste wedstrijden van onze vorige competitie gezien. Hij vroeg of ik leider wilde worden. We hebben toen het afgelopen seizoen met zijn tweeën geëvalueerd en we hebben geconcludeerd dat er conditioneel nog een en ander te verbeteren viel. Daar hebben we dus aan gewerkt dat seizoen. De groep pikte heel goed op wat wij voor ogen hadden. En toen die conditie goed was, was het voor ons een vanzelfsprekendheid dat we kampioen werden.”
De competitie was spannend. VVOR bleef het hele seizoen in de race voor de titel. De laatste wedstrijd was de beslissende wedstrijd, uit bij koploper Papendrecht. VVOR stond een punt achter en moest winnen. Martin Berghout, zo vertelt het verhaal, at de hele week spaghetti. Dat hielp. Hij maakte twee doelpunten. Vijftien minuten voor tijd scoorde Papendrecht tegen. Een bloedstollend kwartier volgde. Papendrecht viel voortdurend aan, VVOR counterde gevaarlijk. Verzorger Wim Straatman: “Ik zeg weleens, ik heb toen de batterijen van mijn horloge leeg gekeken.”
Het bleef 1-2. VVOR promoveerde naar de derde klasse. Martin Berghout ontving een mooie brief van een meisje uit de klas van trainer Tump, die in het dagelijks leven schoolmeester was: “Lieve Martin, zaterdag heb ik naar de voetbalwedstrijd gekeken. Toen zag ik jou en vond het heel leuk dat jij de twee doelpunten maakte. Je begrijpt wel dat ik gelijk verliefd op je werd. Ik heb van meester Leen gehoord dat je ook nog muziek speelt. Als ik nog een keer bij je voetbalvereniging kom dan krijg je een dikke kus van mij. Mijn naam is Louisa, ik zit in de tweede klas en ben 8 jaar.”
Martin Berghout, niet over de brief, maar over het kampioenschap van 1988: “Dat was eigenlijk ook een verdienste van Heinz Breuer. Een goeie trainer. Als oud eerste elftal speler lag hij ook goed bij de club. We zaten met Heinz steeds tegen het kampioenschap aan en toen hij eenmaal weg was, pakte Leen Tump de titel. Dat was eigenlijk een verdienste van de heer Breuer daarvoor. Dat wil ik nog wel even duidelijk stellen, ja!”
VVOR bekwaamde zich in de derde klasse aanvankelijk in degradatievoetbal. In het eerste seizoen bijvoorbeeld, 1988-1989, speelde de club zich pas in de laatste wedstrijd veilig, met een gelijkspel tegen Rijnmond Hoogvliet Sport. Niettemin was dit gelijkspel een nederlaag: supporter ‘ome’ Cees Bulk overleed langs de lijn.
Aan het begin van het seizoen 1989-1990 namen verschillende routiniers die het kampioenschap van 1988 mogelijk hadden gemaakt afscheid: Gert Terlouw, Ron Sonbeek, Peter Louter en de gebroeders Leo en Peter Lansbergen. Ook Martin Berghout zette een punt achter zijn loopbaan, maar hij zou later nog verschillende keren terugkomen. Van de oudgedienden bleven alleen Rick Meijerink en Ronald van As over. Gelukkig zaten ook verschillende jonge spelers bij de selectie: Richard de Winkel, Peter Spuijbroek, Martijn Hurwitz, Frank Heintjes, Ronald Dekker.
VVOR eindigde in de middenmoot. Bertus Lagerweij roemde de technische kwaliteiten van de jonge spelersgroep. Maar er moest nog meer stabiliteit komen. Hij verwachtte promotie in het seizoen 1991-1992.
Buurclub Eurosport was inmiddels, bij gebrek aan baten en actieve leden, opgegaan in FC Boszoom. VVOR had een nieuwe buurman gekregen, een zondagclub met een lange historie: Steeds Moedig Voorwaarts (SMV).
Jan Dekker volgde in 1989 Jan van Groos als voorzitter op en begon aan zijn tweede periode als bestuurslid. VVOR kreeg een jaar later een nieuwe bestuursstructuur: een klein bestuur en veel commissies. Journalist Edo Beerda van de Havenloods kwam op bezoek om de visie van Jan Dekker te noteren: “De voetbalsport is een volkssport en door lage contributies kan dat zo blijven.”
Daarom was VVOR, op initiatief van verzorger Wim Straatman, begonnen met het werven van adverteerders voor reclameborden. Veld 1 zag er, met al die borden, meteen een stuk beter uit. Al waren natuurlijk vooral de extra inkomsten belangrijk. Want eigenlijk, verklapte Dekker, wilde VVOR groeien en sterk genoeg zijn om op den duur het complex alleen te bespelen. De aanwezigheid van andere clubs knelde. Penningmeester Ronald Groeneweg over de verhouding met SMV: “Het is een gewapende vrede.”
VVOR, SMV en Swift Boys bakkeleiden bijvoorbeeld over de trainingstijden. De gemeente, eigenaar van de velden, greep in. VVOR raakte zelfs een tijdje de ’traditionele’ woensdagavond kwijt.

Afscheid Martin Berghout. Aanvoerder Gerard van Rijk geeft hem een cadeaubon. Achtergrond: Marco Meijerink |
Aan het begin van het seizoen 1990-1991 vertrok doelman Ronald van As. Veel mensen verwachtten dat VVOR zonder deze steunpilaar wel snel zou degraderen. Gelukkig kreeg VVOR er een begaafde middenvelder voor terug: Gerard van Rijk. Hij speelde in de jeugd bij DCV in Krimpen aan den IJssel en was prof geweest bij Excelsior. Hij kwam eigenlijk naar VVOR om voor zijn plezier te spelen. Gerard van Rijk: “De sfeer hier beviel me al snel. Een heel relaxte sfeer. Je staat met iedereen aan de bar dronken te worden, niet alleen met jongens van het eerste, maar ook met jongens van het zesde, achtste. Dat was gewoon fantastisch. Het was precies wat ik zocht. Gezelligheid. Het was enorm gezellig in die tijd.
Maar de eerste twee weken moest je met Bertus Lagerweij gaan trainen. Ik heb in heel mijn leven nog nooit zo hard getraind. Over ruiterpaden met iemand op je rug. Dat had ik nog nooit meegemaakt.”
Het seizoen 1990-1991 was het laatste seizoen van trainer Leen Tump. VVOR was, na een moeilijke eerste seizoenhelft, een solide derdeklasser gebleken. En speelde mee om de laatste periodetitel. Het bestuur verlengde zijn contract niet. De spelersgroep was daar zeer teleurgesteld over.
In de zaal was VVOR bijzonder succesvol. De eerste drie teams promoveerden. En het zaalteam won een internationaal toernooi in Lloret de Mar. Een grote supportersschare was daarbij aanwezig.
De opvolger van Leen Tump heette Piet van Wilgenburg
Piet de Kievit: “Ik was wedstrijdsecretaris in die tijd en ik had een geweldig contact met hem. Er werd wel gezegd dat hij tactisch niet zo sterk was, maar zijn grote kracht was, vond ik altijd, dat hij de groep tot een eenheid probeerde te maken. Hij trainde één én twee, en voor hem hoorden een en twee ook echt bij elkaar. Bij andere trainers is het vaak zo: het eerste telt en de rest hangt er maar bij. Hij probeerde er een grote vriendengroep van te maken. En hij was vreselijk enthousiast. Een man die hield van een beetje spirit en pit. Een vreselijk aardige vent en als trainer goed op zijn manier. Hij stond nooit naast de groep, maar altijd in de groep.”
Aan het einde van 1991 overleed voorzitter Jan Dekker aan een ernstige ziekte. Een harde klap voor een club waarmee het zo goed leek te gaan. In zijn laatste stuk in het weekbericht, op 6 november 1991, schreef hij: “De afgelopen jaren kan ik als voorzitter terugblikken op veel positieve dingen, zoals de reclameborden en hekwerkactie. De verbetering in de organisatie van de selectie op bestuurlijk niveau. De viering van ons 65-jarig bestaan.
We kenden ook problemen zoals de ‘jeugd-crisis’ met de nodige diepe wonden en de moeizame samenwerking met onze buren.
Tot slot hoop ik dat u nog veel plezier zult mogen beleven binnen of buiten het veld bij onze club. Want het is en blijft, ondanks weleens gemopper, een toffe club.”
In november benoemde de ledenvergadering Jan Dekker tot erelid. Hij overleed drie weken later. In het seizoen 1991-1992 verloor VVOR ook de roemruchte leden Wim van Mourik en Henk Harreman.
Koos Bal, al twee jaar secretaris, werd de nieuwe voorzitter. Als commissaris van materiaal kwam Chris Stoks in het bestuur, een man met toen al een enorme staat van dienst voor de club. Als speler: hij speelde tien jaar in het eerste elftal, eerst als keeper en vervolgens als veldspeler. Maar ook als terreinmeester. Hij vertelde aan het weekbericht dat hij van zijn tiende tot zijn twintigste had geturnd bij de turnclub van Onésimus, Tenaco, in de Palestinastraat in Kralingen. Geen slechte opleiding, want later liep hij vele malen als Zwarte Piet verkleed op zijn handen door de VVOR-kantine. Kort en bondig formuleerde hij waar het om ging: “Het moet uiteindelijk de onderlinge vriendschap zijn die VVOR bij mekaar houdt.”
Het verlangen naar een eigen terrein, helemaal alleen voor VVOR, bleef ook bestaan. Het gerucht ging dat VVOR kans maakte op voetbalvelden in Prinsenland. De gemeente wilde daar een complex aanleggen. Jan Vonk vroeg het bestuur tijdens de ledenvergadering van november 1991 om opheldering. Piet de Kievit antwoordde: “De achtergrond van de interesse van VVOR voor een terrein in Prinsenland was de constatering, dat we aan de Boszoom met teveel clubs bij mekaar zitten en verstikt dreigen te raken. VVOR is nog steeds een gegadigde, maar veel hoop is er niet. Pas bij mogelijkheid kan de financiële haalbaarheid worden bekeken. De eerste paar jaar speelt dat nog niet.”
In het eerste jaar onder Piet van Wilgenburg speelde VVOR bloedstollend degradatievoetbal. Gerard van Rijk: “Het was gebruikelijk dat we van de concurrenten verloren en van de kampioen wonnen. In het eerste seizoen versloegen we DEVJO twee keer. Wat me aansprak was dat er toen veel supporters meegingen. Die stonden bier te zuipen, je aan te moedigen, gek te doen.
Elke overwinning vierden we uitgebreid, maar elke nederlaag ook eigenlijk. Als je de kantine uitging, wist je soms niet eens meer of je gewonnen had of verloren. Dat was een geweldige tijd.”
In de voorlaatste wedstrijd van het seizoen versloeg VVOR in de uitwedstrijd kampioen DEVJO met 3-4. Niettemin bleef het tot de laatste speeldag spannend. Thuis versloeg VVOR het al gedegradeerde Lyra met 6-1 en handhaafde zich in de derde klasse. De strijd om de derde periodetitel, waarin VVOR vanwege de geweldige eindsprint meedeed, verloor de club op doelsaldo van Hoekse Boys en Monster. “Na afloop van deze kampioenswedstrijd,” schreef de wedstrijdverslaggever in het weekbericht, “deden spelers en supporters zich broederlijk tezaam tegoed aan het schuimend bier. Om even te vergeten wat voor een rotseizoen het eigenlijk geweest is.”
Ook in het tweede seizoen onder Piet van Wilgenburg was het vechten voor lijfsbehoud. Gerard van Rijk: “We waren in de zomer een paar goeie spelers kwijtgeraakt. Met name Frank Heintjes. We speelden toen met een matig team, eigenlijk het slechtste team waarin ik bij VVOR heb gespeeld. Het is ongelooflijk dat we toen niet gedegradeerd zijn. Maar ja, er was een enorme teamgeest. En sfeer, ook dankzij Piet. En veel steun van de supporters.
We scoorden minder doelpunten dan we wedstrijden speelden. Ik was topscorer met zes doelpunten.”
Piet van Wilgenburg noemde het later ook een prestatie op zich dat VVOR in de derde klasse bleef. “Vergeet niet dat ik in het laatste seizoen bij VVOR, door allerlei omstandigheden, nauwelijks een aanval kon opstellen. We hebben dat hele seizoen geloof ik maar twintig doelpunten gescoord. Dat we toen niet gedegradeerd zijn, was een succes op zich. Dat hebben we gevierd als een kampioenschap.”
Het spitsenprobleem zou pas het volgende seizoen worden opgelost met de komst van Marco van den Berg.
Het clubleven ging intussen gewoon verder. In oktober 1992 benoemde de ledenvergadering Bram Vonk en Koos Bal tot lid van verdienste.
In zijn nieuwjaarstoespraak in januari 1993 stond voorzitter Koos Bal stil bij het afgelopen jaar. Het bracht VVOR een paar slechte dingen, zoals het overlijden van erelid Martien van der Kleij. Maar VVOR timmerde ook aan de weg. Een succesvolle presentatie op de braderie Het Lage Land, met medewerking van veel selectiespelers, leverde VVOR nieuwe jeugdleden en nieuwe reclameborden op. Langs het hoofdveld stonden nu zelfs twee rijen borden.
In 1993 moest VVOR streven naar meer kantine-opbrengsten, nog meer succes voor de reclamecommissie en de oprichting van een onderhoudscommissie.
Een nog grotere opdracht volgde. SMV wist zijn zelfstandig bestaan niet langer te rekken en fuseerde met Hillegersberg. VVOR kreeg van de gemeente de mogelijkheid de kantine van SMV erbij te kopen. Daarmee zou het de enige bespeler van het hoofdveld worden. Een lang gekoesterde wens. Het bestuur was verdeeld. De financiële mensen geloofden niet dat VVOR het zou kunnen bolwerken. Maar de voorstanders kregen de ledenvergadering mee. Die stemde er op 25 juni 1993 mee in dat VVOR de voormalige kantine van SMV zou kopen.
Een periode van jarenlange verbouwingen zou volgen. Wisselend geleid door de bestuursleden Harry Akkermans, Jan Vonk en Henk van der Linden. VVOR bleek ook in staat de lening, noodzakelijk voor de aanschaf van het clubgebouw, af te lossen. De steun van NVO Verzekeringen, vanaf 1993 weer hoofdsponsor, was daarbij van doorslaggevend belang.
Het seizoen 1993-1994 brak aan. De nieuwe trainer heette Jan van der Vorm. Hij bleek niet in staat VVOR succesvol te laten voetballen en bracht ook geen sfeer. Het bestuur voelde zich genoodzaakt hem in de winterstop op non-actief te zetten. Dick Fransen, als assistant-trainer met Piet van Wilgenburg meegekomen, nam de leiding over het eerste elftal over.
Gerard van Rijk, lachend: “Jan van der Vorm, de man met de pijp. Legendarisch! Als we om zeven uur moesten trainen, zette hij om twee voor zeven zijn auto op de parkeerplaats. Hij had zijn trainingspak al aan, liep het trainingsveld op en dan deed ie maar wat. Er zat totaal geen visie achter.
Opstellingen maakte hij zonder enig overleg. Ik had eigenlijk helemaal geen contact met hem. Wel vroeg hij een keer of het aanvoerderschap niet te zwaar op mij drukte.
VVOR is een fatsoenlijke club. We hebben echt geprobeerd dat seizoen met die man af te maken. Maar bij de winterstop kwamen we weer een beetje in degradatiegevaar. En toen hebben we, met een paar spelers bij mekaar, gezegd: we moeten de knoop maar eens doorhakken. Daarna heeft het bestuur Van der Vorm weggestuurd. Dat is de enige keer dat ik dat heb meegemaakt hier.
Dick Fransen nam het over. Hij had zelf steeds gezegd dat hij niet wilde. Wij: maar je hebt toch verstand van voetbal?! Dus deed ie het toch maar.
In dat seizoen speelden we lange tijd onderin, maar we hadden geen slecht team. Gerrie Simons was er al, Marco van den Berg, Bas Jonker. We hadden alleen geen conditie. Na de winterstop verbeterde die. We maakten een geweldige serie, we gingen bijna nog voor het kampioenschap, haalden net geen periodetitel. Marco van den Berg is toen topscorer van Rotterdam geworden.”
Het bestuur formuleerde het in zijn jaarverslag over 1993-1994 als volgt: “Opvallend was dat trainer Jan van der Vorm in onderling overleg ongeveer halverwege het seizoen opstapte nadat uit verschillende hoeken nogal wat kritiek was gekomen op zijn functioneren. De assistenttrainer D. Fransen heeft hierna het seizoen afgemaakt.”
Het bestuur besloot evenwel aan het einde van het seizoen de samenwerking met Fransen te beëindigen.
- Het onoverwinnelijke VVOR
Waar gaat het VVOR om? Die vraag stelden de samenstellers van de presentatiegids aan het begin van het seizoen 1994-1995 aan voorzitter Koos Bal. “Gezelligheid én prestatie!” antwoordde Bal. Een van de mooie dingen van VVOR was, vond hij, dat er geen scheiding was tussen de jongens van de selectie en van de lage elftallen. Niet dat de selectie er met de pet naar mocht gooien! “Die jongens moeten hun best doen, natuurlijk. Maar als de prestaties tegenvallen, moet dat niet ten koste gaan van de gezelligheid. Gezelligheid én prestatie, daar gaat het om!”
Misschien kwam juist daarom de nieuwe trainer, Henk Dirven. Hij had als keeper bij Capelle samen met Marco van den Berg en Lars Pijlman gespeeld. Twee spelers die een belangrijke rol speelden in het eerste elftal van VVOR in de jaren negentig. De spelersgroep van VVOR vroeg hem te solliciteren. Hij solliciteerde en werd aangenomen: het bestuur was duidelijk gecharmeerd van de jonge en ambitieuze trainer. Daarmee begonnen voor VVOR de succesvolste jaren uit de geschiedenis.
Het eerste seizoen al speelde het mee om de bovenste plaatsen. De vijfde wedstrijd was de topper uit tegen NSVV. VVOR was verlaat door een file en moest feitelijk zonder warming-up beginnen. Bij de rust was de stand 1-1. In de tweede helft maakte Gerrie Simons twee doelpunten. Het laatste was een kopbal in eigen doel. Eindstand 2-2.
Ook in Rotterdam eindigde de wedstrijd tegen de uiteindelijke kampioen in 2-2. Maar nu had VVOR, gezien de kansen, moeten winnen: “NSVV kwam niet uit de loopgraven, waardoor het voor de eigen keeper een drukte van belang was.” VVOR kwam twee keer voor. Pas diep in de blessuretijd maakte NSVV gelijk.
Dankzij een daverende slotserie (9 uit 5, oude telling) eindigde VVOR op de tweede plaats en mocht, voor het eerst, nacompetitie spelen. ‘Henk Dirven brengt VVOR in dromenland’, kopte het Rotterdams Dagblad.De tegenstanders waren Groote Lindt en Stellendam.
VVOR begon de nacompetitie met een 1-2 overwinning in Stellendam. Thuis moest VVOR winnen van Groote Lindt, dat Stellendam met 3-1 had verslagen. Maar VVOR verloor, 0-2. Het Rotterdams Dagblad portretteerde een teleurgestelde Marco van den Berg die nog lang na afloop stilletjes op een stoepje zit: “Gewoonlijk peer ik ze erin, maar in deze wedstrijd lukte niets.”
Een ding was in het seizoen 1994-1995 wel duidelijk geworden. VVOR was niet meer de ploeg die voor ieder puntje moest knokken. Typerend was de manier waarop degradatiekandidaat Rijnmond Hoogvliet Sport VVOR tegenmoet trad: “Met een negen man tellend verdedigingsblok voor de eigen keeper,” schreef Joost de Jong in het Rotterdams Dagblad. “Slechts gericht op het onmogelijk maken van het spel van de tegenstander, het zo lang mogelijk voorkomen van een tegentreffer en het met alle mogelijke middelen veilig stellen van een punt.”
Zo speelde VVOR zelf een paar jaar eerder. En nu moest de tegenstander zich aanpassen. In de twee seizoenen die volgden, de seizoenen van ‘het onoverwinnelijke VVOR’, zou dat alleen nog maar erger worden.
Aan het begin van 1995-1996 stelde Henk Dirven vast dat VVOR kampioen moest worden. Hij gedroeg zich ook als de trainer van de favoriet. Met een onbescheidenheid die VVOR tot dan toe vreemd was geweest.
VVOR verloor kansloos met 3-0 van DOTO. Dirven, tegen het Rotterdams Dagblad: “Ik denk dat VVOR meer kwaliteit heeft dan DOTO. Maar in wedstrijden als deze, tegen een fysiek sterke tegenstander, beseffen mijn spelers nog te weinig, dat daar ook een juiste mentaliteit bij hoort. Het spel van DOTO vond ik niet hoogstaand. Ze pakken daarmee teveel kaarten. Dat breekt ze later in de competitie nog wel op.”
DOTO was niettemin de winnaar van de eerste periodetitel.
Voor de winterstop raakte Marco van den Berg geblesseerd aan zijn knie. Dat was een tegenvaller: de doelpuntenmaker had een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de kampioensambities. Nu moesten de andere spelers bewijzen dat hij niet onmisbaar was. De eerste krachtproef was een succes. VVOR won met 2-1 van Smitshoek en werd winterkampioen.
Na de winterstop leek het ontbreken van de spits VVOR de kop te kosten. VVOR verloor opnieuw van concurrent DOTO (1-2) en ook van degradatiekandidaat Rijnmond Hoogvliet Sport (1-0).
De wedstrijd tegen DOTO was grimmig. VVOR kwam achter door een vermeend buitenspeldoelpunt. “De reactie van VVOR op de vermeende buitenspeltreffer was furieus. Dirven werd na overspannen gedrag en onwelvoeglijk taalgebruik aan het adres van scheidsrechter Lukassen van het veld verbannen, Simons plantte zijn elleboog na de spelhervatting in de rug van Hoogstraten en Jonker deed hetzelfde in het gezicht van De Man.”
Henk Dirven stelde na afloop vast dat VVOR nog steeds koploper was, en dat de druk bij DOTO bleef. DOTO-trainer Rien van Zanten, smalend: “Zo? Lag de druk bij ons? Ik dacht het niet. Bij ons is dit seizoen niet over een kampioenschap gesproken. Onze doelstelling is een plaats in het linker rijtje en indien mogelijk een periodetitel. En die hebben we. VVOR heeft nog niets.”
Na de nederlaag tegen Rijnmond Hoogvliet Sport krabbelde VVOR weer op. Memorabel was de 4-3 overwinning op Rijsoord, nadat VVOR een half uur voor tijd nog achterstond met 0-3. VVOR heroverde de koppositie.
Daarna was het een paar keer stuivertje wisselen met de laatst overgebleven concurrent, Jodan Boys. Op de voorlaatste speeldag kwam VVOR weer aan kop. De ploeg van Dirven had alles in eigen hand.
Vlak voor de beslissende wedstrijd uit tegen HBSS bezocht het Rotterdams Dagblad de trainer. “Toen ik bij VVOR kwam, was dit bepaald niet de meest aanvallende ploeg,” vertelde hij. “Keepers die later trainer worden, kiezen meestal voor een meer behoudend concept en leggen de nadruk op goede organisatie in de defensie. Ik had er als doelman altijd een hekel aan om een bal te krijgen. VVOR wil ik daarom ook ver van het eigen doel laten spelen. De spelers moeten bovendien plezier hebben in het spelletje.”
Dat plezier was in de wedstrijd tegen HBSS aan de ploeg af te zien. Gerard van Rijk: “We stonden voor het eerst sinds maanden weer bovenaan. En we hadden al die maanden als drollen lopen voetballen. Elke wedstrijd met de hakken over de sloot winnen. En die laatste wedstrijd speelden we fantastisch. We speelden ze helemaal van de mat.” VVOR won met 3-0.
Groot feest op de Venhoeve. De Ster van Kralingen liet een dolgelukkige Koos Bal aan het woord: “Spijkenisse-VVOR. Dat is toch iets om als voorzitter trots op te zijn. Zeker als je weet dat er bij jouw club niet wordt betaald. Dat meen ik uit de grond van mijn hart. De jongens van het eerste elftal betalen hier gewoon contributie en als ze op donderdag na de training willen eten, kost ze dat een knaak. Zo ging het hier in de tijd dat Gerrit den Braber secretaris was en zo gaat het nu nog steeds. Spelen moeten mensen bij VVOR voor de lol en nergens anders voor. Die lol is de basis van een kampioenschap gebleken. Vind je het gek dat ik daar trots op ben? Zo iets maak je in je leven maar een keer mee. VVOR tweede klasse, ik vind ’t geweldig klinken.”
Naar aanleiding van het kampioenschap schreef Gerrit den Braber een nostalgisch stuk in het clubblad. “Ik hoop dat over een x aantal jaren de huidige generatie nostalgisch praat over deze tijd in VVOR. Er wordt geen cent betaald, maar het is oergezellig en dat is meer waard dan een paar tientjes. Er moet wel een nieuw clublied komen. Nu wordt de hymne van Sparta aangepast en met alle respect, dat kan beter. Ik heb mij verplicht een nieuw clublied te schrijven en daar mag iedere VVOR-er mij aan houden.”
VVOR promoveerde, door de vorming van de hoofdklasse op zaterdag, van de derde naar de eerste klasse. Aan het succes leek geen einde te komen. Gerard van Rijk: “In de eerste klasse ging het eigenlijk gewoon door. Dat was ongelooflijk. Een aantal mensen van binnen en buiten de club had gezegd dat we als een baksteen zouden degraderen. Dus we begonnen supergemotiveerd aan het seizoen. We hebben keihard geknokt met zijn allen en we zijn gedeeld tweede geworden.
Zo’n seizoen spelen we nooit meer. We hadden een unieke generatie bij mekaar, en allemaal op de goeie leeftijd. De bepalende spelers hadden allemaal ooit hogerop gespeeld. Het liep als een trein. We voelden ons onoverwinnelijk.”
Ter Leede werd kampioen. VVOR speelde in de nacompetitie met Strijen en Ajax om een plaats in de hoofdklasse. Strijen trok aan het langste eind.
Aad Achterberg schreef in zijn verslag in het Rotterdams Dagblad op 5 mei 1997 dat VVOR en Ajax kwalitatief geen aanwinst zouden zijn voor de hoofdklasse. Voor een plek in die hoofdklasse zou VVOR voorlopig ook niet in aanmerking komen.
In de zomer van 1997 verlieten elftalleider Bertus Lagerweij, grensrechter Herman de Haas en verzorger Wim Straatman de technische staf. Gerard van Rijk: “Dat heeft geen invloed gehad op de resultaten, maar wel op de sfeer. Het waren echte VVOR-mensen immers.”
Seizoen 1997-1998 was het laatste seizoen van Dirven bij VVOR. Gerard van Rijk: “Het was het minst leuke jaar dat ik hier heb meegemaakt. Dirven was in zijn eerste jaren bij VVOR sfeergericht. Vol humor, feestje maken in de kantine na afloop. Maar dat was het laatste jaar helemaal weg. Hij deed toen ook een trainerscursus. Hij heeft hier dat hele jaar overspannen rondgelopen. Hij was als de dood dat we zouden degraderen. Toonde ook weinig respect voor de spelers. We draaiden een goed seizoen, maar haalden niet de nacompetitie. Voor de winterstop onder in de middenmoot, aan het einde van het seizoen net achter de toppers.”
Als het eerste goed draait, of hartstochtelijk tegen degradatie strijdt, vergeet je snel alle andere VVO’ers. Dat was niet de bedoeling, zei Koos Bal in september 1996 tegen De Ster van Kralingen. VVOR was en bleef een bescheiden en sobere vereniging. “Zo’n club zijn we, eerst sparen en dan doen. Of we tegen Strijen en Ajax spelen of niet, we blijven zoals we zijn. Een club van gezelligheid en vriendschap.”
Vrijwilligers werkten, gesteund door sponsors, aan de verbouwing van het clubgebouw. In 1997 zou de nieuwe bestuurskamer, een bestuurskamer op eerste-klasseniveau, klaar zijn. Ook kwam er een nieuwe kamer voor de verzorger.
Verdriet was er ook. Op 3 mei 1997 overleed Gerrit den Braber. Aan het schrijven van een nieuw clublied was hij niet meer toegekomen. De ledenvergadering van 1997 herdacht deze kleurrijke VVO’er met een minuut stilte. Dezelfde ledenvergadering benoemde ‘mister VVOR’ Bertus Lagerweij tot erelid.
Op 8 april 1998 overleed erelid en oud-voorzitter Joop van der Steen, 75 jaar oud. Koos Bal typeerde zijn kleurrijke voorganger, die ook vele jaren grensrechter was, met een anekdote: “Vond Joop dat een scheidsrechter een foutje had gemaakt, dan kon hij na afloop van de wedstrijd met een lach tegen de scheidsrechter zeggen: u moet artikel 13 nog eens goed lezen. De scheidsrechter begreep daar niets van, werd wat nerveus en ging bij diverse andere mensen vragen wat artikel 13 nou wel was. Dat hele artikel 13 bestond niet, maar Joop had dan veel plezier.” In zijn nadagen bracht Joop het weekbericht met de brommer rond.
Tien dagen na Joop van der Steen overleed, terwijl hij een wedstrijd speelde op veld 1, Henk van der Struik. Ook een man die de jaren op Laag-Zestienhoven nog had meegemaakt, en die je elke week bij VVOR kon vinden.
Han van der Walle volgde Henk Dirven in 1998 op. Gerard van Rijk: “We hadden gehoord dat hij een heel fanatieke vent was, maar hij dacht juist dat VVOR na een trainer als Dirven een heel rustig persoon nodig had. En zo stelde hij zich op. En daardoor was er eigenlijk totaal geen discipline. We wisten niet waar we aan toe waren. Wat de competitie betreft was het een nietszeggend jaar. We hebben ons heel gemakkelijk veilig gespeeld. Hadden natuurlijk nog een heleboel kwaliteit lopen…
Het was, omdat we zo hoog speelden, langs de lijn drukker dan ooit. Maar echte supporters, van die gekken met kratten bier die herrie maken achter het doel, die waren er niet meer.
Op het einde van het seizoen gaven een paar spelers aan te vertrekken omdat het bij VVOR zo’n zooitje was. Toen heeft het bestuur de trainer toch aan de kant gezet. John dos Santos heeft het nog even overgenomen. En we kwamen nog een heel eind in de beker! Halve finale.”
In 1999-2000 werd Francis Janse trainer. Een oud-goaltjesdief die indertijd nog met Martin Berghout streed om de titel ’topscorer van Rotterdam’.
Gerard van Rijk: “Janse heeft prestatie en gezelligheid teruggebracht, een beetje zoals in het eerste jaar van Dirven. Deze man is zelfs nog gezelliger dan Van Wilgenburg.”
Tot enorme prestaties op het veld leidde het niet. VVOR begon het seizoen met een grote serie nederlagen. Bij de winterstop was het de belangrijkste degradatiekandidaat. Gelukkig weet een gezellige trainer een ploeg altijd tot knokken te motiveren. VVOR begon punten te pakken.
In de laatste twee wedstrijden zette VVOR de puntjes op de i. Thuis versloeg VVOR Rozenburg, met 2-1. En uit won het eerste op de slotdag van Lyra, met 1-2. Robert van Geenhuizen scoorde een paar minuten voor tijd het bevrijdende doelpunt. Daardoor eindigde VVOR zelfs nog vijfde van onderen.
En 1999-2000 werd het eenenveertigste seizoen achtereen waarin VVOR niet degradeerde: een schitterende prestatie voor een club die in die jaren toch heel wat degradatievoetbal heeft gespeeld!
Aan de onoverwinnelijkheid van VVOR is intussen wel een einde gekomen.
- “We hebben nog een heleboel doelen.”
Waar gaat VVOR naartoe? Ook een heel belangrijke vraag. Nergens naartoe als de club geen ‘werkers’ meer heeft. En ook nergens naartoe als er geen geld is.
Aan mensen heeft VVOR altijd tekort. Dat lees je in alle clubbladen en alle verslagen door alle jaren heen. Ieder jaar weer. Ieder seizoen. Toch heeft dat VVOR nooit de kop gekost.
De mening van Piet de Kievit: “De belangrijkste vraag voor de toekomst is: vind je capabele mensen die de kar willen trekken? Dat is belangrijker dan de vraag wat doet het eerste? Alleen met een goede organisatie behoud je je leden. Momenteel is het een goede zaak dat enkele nog actieve spelers uit de hoogste elftallen betrokken zijn bij de training en opvang van jeugdspelers.”
En Bertus Lagerweij: “De laatste jaren zijn we op de toppen van ons kunnen bezig geweest, zowel financieel als sportief. Ik denk dat het niveau dat we met VVOR zouden willen bereiken, de hoofdklasse, niet voor VVOR weggelegd is. Het zou leuk zijn om dat een keertje mee te maken en jezelf daar een keertje te laten zien, ook voor de naamsbekendheid. Maar gezien de structuur van de club denk ik niet dat wij een hoofdklasser zijn. We leven nu al iets boven onze stand. Daarom moeten we periodes als deze koesteren. Het is goede reclame voor onze club geweest. Daardoor is er ook veel jeugd op af gekomen.”
Koos Bal moet, als voorzitter, natuurlijk een duidelijk beeld hebben van de toekomst van VVOR: “We hebben nog een heleboel doelen. We willen graag onze accomodatie verbeteren. Ik zou graag, te zijner tijd, een keer een tribune willen laten neerzetten. Heel belangrijk als je eersteklasser bent. Aan het gebouw mag ook wel weer eens wat gedaan worden. Dat staat er al vanaf 1973. We willen financieel wat meer ruimte krijgen. Daarom zullen we nog meer aan sponsoring moeten gaan doen.
Het liefst zou ik zien dat VVOR hier het hele complex kreeg. Ik heb nu al geen goede trainingsaccomodatie. De selectie moet een keer per week aan de overkant trainen. Kost ook allemaal extra geld.
Ik zou wel willen dat wij over een paar jaar ook bekend staan als een belangrijke club. Dat ze in de polder weten waarover je spreekt als je over VVOR spreekt. Naamsbekendheid, daar valt nog heel wat aan te verbeteren.”
Uiteraard is ook een goede sponsor van levensbelang voor VVOR. Koos Bal: “Zonder NVO zou VVOR niet meer bestaan, denk ik. Wij mogen dankbaar zijn dat wij een sponsor hebben die ons al jaren op deze wijze steunt. Peter Roos heeft natuurlijk zelf een VVOR-hart. Heeft vroeger zelf hier gevoetbald. Hij zal VVOR niet zomaar laten zakken als het een keertje minder gaat. Hij is een hoofdsponsor die zich heel weinig met de club bemoeit. Niet nadrukkelijk in de bestuurskamer aanwezig is. Naast die grote sponsor moeten we natuurlijk ook allemaal kleine sponsors en subsponsors hebben.”
De Nederlandse Verzekerings Onderneming, het huidige NVO verzekeringen, was in het seizoen 1982-1983 de eerste ‘echte’ hoofdsponsor van VVOR.
Club en sponsor sloten een contract voor ‘shirtreclame zonder naamswijziging of naamskoppeling’, zoals dat toen heette. Het sponsorbedrag was 5000 gulden ‘ineens’. Een bedrag dat jaren achtereen gelijk zou blijven. VVOR had na NVO enkele andere hoofdsponsors: Winterthur verzekeringen, Brouwer automaten en Cubord reclameborden. In 1991 keerde de naam NVO Verzekeringen terug op de shirts. Peter Roos, directeur van NVO, is zelf al meer dan dertig jaar lid van VVOR. Clubliefde ligt dan ook ten grondslag aan de sponsoring. “Sponsoring is een gevolg van de clubliefde,” schrijft hij. “En heeft zeker te maken met de ‘werkers’ binnen de vereniging die het daadwerkelijk moeten doen. En dan denk ik niet alleen aan de trainer en spelers maar aan het bestuur en de mensen die geheel belangenloos dagelijks voor VVOR beschikbaar zijn.
Sponsoring zonder goede relaties binnen de vereniging is ondenkbaar. Als hoofdsponsor heb ik altijd een uitstekend contact gehad met Jan Dekker en Koos Bal. Deze mensen leggen toch de basis voor een goede wisselwerking tussen sponsor en club. Het huidige sponsorcontract is nog door Jan op zijn ziekbed afgesloten. Het was helaas één van de laatste gelukkige momenten die wij samen mochten beleven.”
NVO Verzekeringen en VVOR hebben nog een overeenkomst tot 2001. Beide partijen zijn zeker van plan de samenwerking voort te zetten. Al weet je het nooit, zegt Peter Roos: “Als er iemand is die meer te bieden heeft dan NVO, doe ik een stapje opzij.” Het is evenwel onwaarschijnlijk dat VVOR een sponsor die zo goed past bij de club voor een paar centjes zou laten vallen.
- Een club met gevoel
VVOR begon in 1925 als een ideetje achter het orgel. Dat ideetje is een grote vereniging geworden. Met enorm veel jeugd. Een leuk sportcomplex. En een eerste elftal dat al vier jaar achtereen in de eerste klasse speelt. Een wonder mag je het noemen. Zeker als je ziet wat mede-oprichter Leo de Leeuw in 1965 schreef. “Dat kleine onbetekenende mosterdzaadje, overgebracht van een zaal aan de ’s Gravenweg naar de veengrond aan het Toepad, is uitgegroeid tot een levende, sterke boom.” En dat schreef hij toen VVOR een kleine club was die op het laagste niveau speelde en geen eigen terrein had.
Toch zijn de prestaties op het veld en de vele leden maar kleine motieven in het verhaal van VVOR. Veel belangrijker is het thema dat vijftig jaar geleden al het toenmalige jubileumboek overheerste: “De fijne geest van vriendschap en opgewekt clubleven.”
De sfeer. Waarschijnlijk is het de sfeer die VVOR tot een unieke vereniging maakt. Over dat unieke van VVOR hebben in het nabije verleden verschillende mensen zinnige dingen gezegd.
Piet van Wilgenburg, oud-trainer:”Gezelligheid. Zo’n gezelligheid heb ik in zestien jaar nog bij geen andere vereniging mogen meemaken. Of er nou gewonnen, gelijkgespeeld of verloren is: met de gezelligheid zit het altijd wel snor. Als trainer heb ik me weleens afgevraagd: zou het ze wel iets doen als we degraderen? Ik denk het niet. Dat gaan de bladen bier nog in het rond.”
Ron Essen, clubman: “Er is hier een bepaald gevoel, waardoor je het naar je zin hebt. Een gevoel van… ja, hoe moet ik het zeggen. Je voelt je ermee verbonden, met die vereniging, op een gegeven moment. Zelfs als je kwaad bent, en je bent allemaal weleens kwaad, weet je: toch is dit de club waar ik het naar mijn zin heb. Een club met gevoel.”
Herman de Haas, clubman: “VVOR is een gezelligheidsvereniging van hoog tot laag. Ik heb tot mijn verbazing gemerkt dat mensen bij deze vereniging blijven komen, hun hele leven. Ik vind ook dat het niveau van VVOR hoger is dan dat van andere verenigingen. En met niveau bedoel ik in dit geval de manier van optreden van spelers, begeleiders, mensen die bij de vereniging horen. Ik denk dat die twee dingen, gezelligheid en niveau, VVOR tot een unieke vereniging maken.”
Piet de Kievit, erelid, daarentegen: “Ik weet niet of dat unieke nog echt bestaat. Als je nu vraagt: wat is er uniek aan VVOR, dan denk ik dat er weinig unieks meer is. Het unieke was altijd dat de band van de spelers met de vereniging zelf jarenlang groot is geweest. Er was ook altijd een band tussen de spelers van het eerste en de spelers uit de lagere elftallen. Spelers bleven na hun actieve loopbaan hangen en doen. Nu heb je nog maar een paar uitzonderingen die blijven hangen, Gerard van Rijk bijvoorbeeld.
Het is eigenlijk verdwenen na de periode-Van Wilgenburg. Die promootte dat zelf nog. Tegenwoordig, die betaalde trainers, die zijn vaak toch te afstandelijk, te weinig betrokken bij de vereniging. Die komen om hun werk te doen. En dat is het dan. Die betrokkenheid begin je ook te missen bij spelers.”
Het denken aan vroeger brengt onvermijdelijk weemoed met zich mee. Daardoor plaats je kanttekeningen bij het heden. Toch zullen veel VVO’ers zeggen wat Chris Stoks in maart 1994 tegen Stadsradio Rotterdam zei: “Ik hou gewoon van die club.”